Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. officier:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for officiëren from Dutch to Spanish

officier:

officier [de ~ (m)] noun

  1. de officier (stafmedewerker; functionaris)

Translation Matrix for officier:

NounRelated TranslationsOther Translations
caballero functionaris; officier; stafmedewerker gast; gozer; heer; heerschap; heerser; jonker; jonkheer; kerel; knakker; knul; landjonker; machthebber; man; paardrijder; ridder; rijder; ruiter; soeverein; sujet; vent
caballería functionaris; officier; stafmedewerker adel; adeldom; cavalerie; ridderschap; ridderstand; ridderwezen; ruiterij; ruitervolk
colaborador de la dirección functionaris; officier; stafmedewerker
funcionario estaff functionaris; officier; stafmedewerker stafmedewerkster
funcionario superior functionaris; officier; stafmedewerker stafmedewerkster

Related Words for "officier":

  • officieren, officiers, officiertje, officiertjes

Related Definitions for "officier":

  1. iemand met hoge rang in leger1
    • de officier zei dat hij moest groeten1

Wiktionary Translations for officier:

officier
noun
  1. iemand die een rang in het leger bekleedt die hem of haar het bevel over een zeker aantal ondergeschikten geeft


Wiktionary Translations for officiëren:

officiëren
verb
  1. intr|nld als priester dienstdoen