Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- verzuim:
- verzuimen:
-
Wiktionary:
- verzuim → ausencia
- verzuimen → desaprovechar
Dutch
Detailed Translations for verzuim from Dutch to Spanish
verzuim:
-
het verzuim (absentie)
-
het verzuim (nalatigheid; verzaking)
Translation Matrix for verzuim:
Related Words for "verzuim":
verzuim form of verzuimen:
-
verzuimen (ontbreken; mankeren; afwezig zijn)
faltar; faltar a; no estar presente; estar ausente-
faltar verb
-
faltar a verb
-
no estar presente verb
-
estar ausente verb
-
-
verzuimen (verzaken)
Conjugations for verzuimen:
o.t.t.
- verzuim
- verzuimt
- verzuimt
- verzuimen
- verzuimen
- verzuimen
o.v.t.
- verzuimde
- verzuimde
- verzuimde
- verzuimden
- verzuimden
- verzuimden
v.t.t.
- heb verzuimd
- hebt verzuimd
- heeft verzuimd
- hebben verzuimd
- hebben verzuimd
- hebben verzuimd
v.v.t.
- had verzuimd
- had verzuimd
- had verzuimd
- hadden verzuimd
- hadden verzuimd
- hadden verzuimd
o.t.t.t.
- zal verzuimen
- zult verzuimen
- zal verzuimen
- zullen verzuimen
- zullen verzuimen
- zullen verzuimen
o.v.t.t.
- zou verzuimen
- zou verzuimen
- zou verzuimen
- zouden verzuimen
- zouden verzuimen
- zouden verzuimen
diversen
- verzuim!
- verzuimt!
- verzuimd
- verzuimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verzuimen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
estar ausente | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | |
faltar | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; stranden; verkeerd lopen |
faltar a | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzaken; verzuimen | uitblijven; wegblijven |
incumplir | verzaken; verzuimen | |
no estar presente | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | |
omitir | verzaken; verzuimen | overslaan |
ser infiel | verzaken; verzuimen |
Related Words for "verzuimen":
Wiktionary Translations for verzuimen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verzuimen | → desaprovechar | ↔ omettre — manquer, soit volontairement, soit involontairement, à faire ou à dire ce qu’on pouvait, ce qu’on devait faire ou dire. |