Dutch
Detailed Translations for aftasten from Dutch to Spanish
aftasten:
-
aftasten (bevoelen)
-
aftasten (afvoelen)
-
aftasten (verkennen; onderzoeken)
Conjugations for aftasten:
o.t.t.
- tast af
- tast af
- tast af
- tasten af
- tasten af
- tasten af
o.v.t.
- tastte af
- tastte af
- tastte af
- tastten af
- tastten af
- tastten af
v.t.t.
- heb afgetast
- hebt afgetast
- heeft afgetast
- hebben afgetast
- hebben afgetast
- hebben afgetast
v.v.t.
- had afgetast
- had afgetast
- had afgetast
- hadden afgetast
- hadden afgetast
- hadden afgetast
o.t.t.t.
- zal aftasten
- zult aftasten
- zal aftasten
- zullen aftasten
- zullen aftasten
- zullen aftasten
o.v.t.t.
- zou aftasten
- zou aftasten
- zou aftasten
- zouden aftasten
- zouden aftasten
- zouden aftasten
diversen
- tast af!
- tast af!
- afgetast
- aftastende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze