Dutch
Detailed Translations for bediende from Dutch to Spanish
bediende:
-
de bediende (knecht)
Translation Matrix for bediende:
Noun | Related Translations | Other Translations |
criado | bediende; knecht | butler; dienaar; dienstknecht; herenknecht; huisbediende; huisjongen; huisknecht; jongmaat; kamerbediende; kamerdienaar; knecht; leerknecht; maatje; pupil |
gañán | bediende; knecht | assistent; dienaar; dienstknecht; helper; huisknecht; hulp; jongmaat; knecht; leerknecht; maatje; pupil; secondant |
peón | bediende; knecht | arbeider; butler; dienaar; dienstknecht; herenknecht; huisknecht; jongmaat; kamerbediende; kamerdienaar; knecht; leerknecht; maatje; ongeschoold arbeider; pion; pupil; wegwerkers; werker; werkkracht; werkman |
sirviente | bediende; knecht | assistent; dienaar; dienstknecht; helper; huisknecht; hulp; hulp in de huishouding; jongmaat; knecht; leerknecht; maatje; pupil; schoonmaakster; secondant; werkster |
yunta | bediende; knecht | groep van twee of meer; jongmaat; koppel; leerknecht; maatje; pupil; span; stel |
Related Words for "bediende":
Wiktionary Translations for bediende:
bediende
Cross Translation:
noun
-
iemand die eten en of drinken brengt in een horecagelegenheid
- bediende → criado; empleado; sirviente; trabajador doméstico
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bediende | → empleado; empleada | ↔ employee — individual who provides labor to a company or another person |
• bediende | → criado | ↔ menial — domestic servant |
• bediende | → criado; sirviente; criada | ↔ domestique — personnel d'intérieur assurant le service et les travaux ménagers. |
• bediende | → criado; sirviente | ↔ serviteur — Celui qui est au service d’une personne ou d’une collectivité. |
bediende form of bedienen:
-
bedienen (dienen)
-
bedienen (opdienen; opdissen; voorzetten; aan tafel bedienen)
-
bedienen (serveren)
-
bedienen (knoppen bedienen)
Conjugations for bedienen:
o.t.t.
- bedien
- bedient
- bedient
- bedienen
- bedienen
- bedienen
o.v.t.
- bediende
- bediende
- bediende
- bedienden
- bedienden
- bedienden
v.t.t.
- heb bediend
- hebt bediend
- heeft bediend
- hebben bediend
- hebben bediend
- hebben bediend
v.v.t.
- had bediend
- had bediend
- had bediend
- hadden bediend
- hadden bediend
- hadden bediend
o.t.t.t.
- zal bedienen
- zult bedienen
- zal bedienen
- zullen bedienen
- zullen bedienen
- zullen bedienen
o.v.t.t.
- zou bedienen
- zou bedienen
- zou bedienen
- zouden bedienen
- zouden bedienen
- zouden bedienen
diversen
- bedien!
- bedient!
- bediend
- bedienende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze