Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. influisteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for influisteren from Dutch to Spanish

influisteren:

influisteren verb (fluister in, fluistert in, fluisterde in, fluisterden in, ingefluisterd)

  1. influisteren (ingeven; souffleren)

Conjugations for influisteren:

o.t.t.
  1. fluister in
  2. fluistert in
  3. fluistert in
  4. fluisteren in
  5. fluisteren in
  6. fluisteren in
o.v.t.
  1. fluisterde in
  2. fluisterde in
  3. fluisterde in
  4. fluisterden in
  5. fluisterden in
  6. fluisterden in
v.t.t.
  1. heb ingefluisterd
  2. hebt ingefluisterd
  3. heeft ingefluisterd
  4. hebben ingefluisterd
  5. hebben ingefluisterd
  6. hebben ingefluisterd
v.v.t.
  1. had ingefluisterd
  2. had ingefluisterd
  3. had ingefluisterd
  4. hadden ingefluisterd
  5. hadden ingefluisterd
  6. hadden ingefluisterd
o.t.t.t.
  1. zal influisteren
  2. zult influisteren
  3. zal influisteren
  4. zullen influisteren
  5. zullen influisteren
  6. zullen influisteren
o.v.t.t.
  1. zou influisteren
  2. zou influisteren
  3. zou influisteren
  4. zouden influisteren
  5. zouden influisteren
  6. zouden influisteren
en verder
  1. is ingefluisterd
diversen
  1. fluister in!
  2. fluistert in!
  3. ingefluisterd
  4. influisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for influisteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
decir al oído influisteren; ingeven; souffleren toefluisteren
insinuar influisteren; ingeven; souffleren aantijgen; insinueren
presentar influisteren; ingeven; souffleren aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; adviseren; afgeven; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; ingeven; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; presenteren; raden; suggereren; tentoonstellen; toesteken; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
provocar influisteren; ingeven; souffleren aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken

Wiktionary Translations for influisteren:


Cross Translation:
FromToVia
influisteren inspirar; sugerir; persuadir inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.
influisteren sugerir suggérerinsinuer, faire entrer dans l’esprit de quelqu’un ; inspirer à une personne une opinion, un dessein.