Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. schakel:
  2. schakelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schakel from Dutch to Spanish

schakel:

schakel [de ~] noun

  1. de schakel (onderling verband; link; verband; )
    el enlace; la relación; la conexión
  2. de schakel (schalm)
    el eslabón; el pasador de enganche; el trasmallo

Translation Matrix for schakel:

NounRelated TranslationsOther Translations
conexión connectie; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; verband aaneensluiting; aansluiting; band; connectie; contact; koppeling; liaison; lichtplek; lichtpunt; lichtstip; link; relatie; samenhang; schakeling; verband; verbinding
enlace connectie; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; verband aaneenkoppeling; aaneensluiting; aaneenvoeging; aansluiting; affaire; akkoord; alliantie; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; connectie; contact; draai; federatie; gebondenheid; gegevensbinding; genootschap; het gebonden zijn; kink; knoop; koppeling; kronkel; liaison; liefdesrelatie; liga; link; lus; lusvormige kromming; pact; relatie; samenhang; samenvoeging; sociëteit; soos; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; vereniging; verhouding
eslabón schakel; schalm kettingbout
pasador de enganche schakel; schalm kettingbout
relación connectie; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; verband aansluiting; affaire; akkoord; alliantie; avontuurtje; band; bericht; binding; bond; bondgenootschap; connectie; correlatie; federatie; gebondenheid; het gebonden zijn; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; liga; link; pact; rapport; referaat; relatie; reportage; samenhang; slippertje; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; verhaal; verhouding; verkering; verslag; weergave
trasmallo schakel; schalm kettingbout; schakelnet

Related Words for "schakel":

  • schakelen, schakels, schakeltje, schakeltjes

Wiktionary Translations for schakel:


Cross Translation:
FromToVia
schakel broche; hebilla; corchete; manija clasp — fastener or holder
schakel eslabón link — element of a chain

schakelen:

schakelen verb (schakel, schakelt, schakelde, schakelden, geschakeld)

  1. schakelen (naar een andere versnelling overgaan)

Conjugations for schakelen:

o.t.t.
  1. schakel
  2. schakelt
  3. schakelt
  4. schakelen
  5. schakelen
  6. schakelen
o.v.t.
  1. schakelde
  2. schakelde
  3. schakelde
  4. schakelden
  5. schakelden
  6. schakelden
v.t.t.
  1. ben geschakeld
  2. bent geschakeld
  3. is geschakeld
  4. zijn geschakeld
  5. zijn geschakeld
  6. zijn geschakeld
v.v.t.
  1. was geschakeld
  2. was geschakeld
  3. was geschakeld
  4. waren geschakeld
  5. waren geschakeld
  6. waren geschakeld
o.t.t.t.
  1. zal schakelen
  2. zult schakelen
  3. zal schakelen
  4. zullen schakelen
  5. zullen schakelen
  6. zullen schakelen
o.v.t.t.
  1. zou schakelen
  2. zou schakelen
  3. zou schakelen
  4. zouden schakelen
  5. zouden schakelen
  6. zouden schakelen
diversen
  1. schakel!
  2. schakelt!
  3. geschakeld
  4. schakelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schakelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cambiar de velocidad naar een andere versnelling overgaan; schakelen

Related Words for "schakelen":


Related Definitions for "schakelen":

  1. achter elkaar zetten en verbinden1
    • deze elementen zijn geschakeld1
  2. de versnelling van een voertuig bedienen1
    • ik schakelde naar de vierde versnelling1

Wiktionary Translations for schakelen:

schakelen
verb
  1. een verbinding tot stand brengen

Cross Translation:
FromToVia
schakelen dar donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
schakelen embragar embrayermettre les parties d’un mécanisme qui devoir mouvoir en communication avec le moteur.
schakelen volver; revolver; voltear; tornear tourner — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for schakel