Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afstellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afstellen from Dutch to Spanish

afstellen:

afstellen verb (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)

  1. afstellen (afstemmen; bijstellen; regelen)
  2. afstellen (afstemmen)

Conjugations for afstellen:

o.t.t.
  1. stel af
  2. stelt af
  3. stelt af
  4. stellen af
  5. stellen af
  6. stellen af
o.v.t.
  1. stelde af
  2. stelde af
  3. stelde af
  4. stelden af
  5. stelden af
  6. stelden af
v.t.t.
  1. heb afgesteld
  2. hebt afgesteld
  3. heeft afgesteld
  4. hebben afgesteld
  5. hebben afgesteld
  6. hebben afgesteld
v.v.t.
  1. had afgesteld
  2. had afgesteld
  3. had afgesteld
  4. hadden afgesteld
  5. hadden afgesteld
  6. hadden afgesteld
o.t.t.t.
  1. zal afstellen
  2. zult afstellen
  3. zal afstellen
  4. zullen afstellen
  5. zullen afstellen
  6. zullen afstellen
o.v.t.t.
  1. zou afstellen
  2. zou afstellen
  3. zou afstellen
  4. zouden afstellen
  5. zouden afstellen
  6. zouden afstellen
diversen
  1. stel af!
  2. stelt af!
  3. afgesteld
  4. afstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstellen [znw.] noun

  1. afstellen (inregelen; afstemmen; regelen; instellen)
    el regular; el atonar; el poner a tono

Translation Matrix for afstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
atonar afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
poner a tono afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
regular afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
sintonizar afstelling; afstemmen; afstemming
VerbRelated TranslationsOther Translations
adaptar a afstellen; afstemmen kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen
ajustar afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; betamen; bijstellen; conveniëren; correct zijn; deugen; ervan uitgaan; fijn bewerken; geschikt zijn; herstellen; in orde brengen; in orde maken; innaaien; kloppen; overeenbrengen; passen; passend zijn; repareren; strak maken; uitkomen; uitlijnen; uitrekken; vernieuwen
ajustar a afstellen; afstemmen
armonizar afstellen; afstemmen harmoniseren; op een lijn brengen; tot een goed samengaand geheel maken
enfocar afstellen; afstemmen aanpakken; aanvatten; accommoderen; belichten; focussen; initiëren; met licht beschijnen; op gang brengen; scherp stellen; scherp zetten
poner a tono op elkaar afstemmen
regular afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afdoen; afhandelen; beslechten; reguleren; twist uit de weg ruimen; zich voegen
sintonizar afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
regular dikwijls; doorsnee; fatsoenlijk; frequent; gemiddeld; geregeld; goed geordend; matig; medium; meermaals; menigmaal; met regelmaat; met vast ritme; methodisch; middelmatig; min; modaal; netjes; niet al te best; onbeduidend; op vaste tijden; ordentelijk; planmatig; regelmatig; regulier; stelselmatig; systematisch; vaak; veelvuldig; welgeordend; zwak; zwakjes

Wiktionary Translations for afstellen:

afstellen
verb
  1. regelbare parameters zo kiezen dat een toestel voor een bepaald doel gereed is

Cross Translation:
FromToVia
afstellen juntar; ayuntar; reunirse joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.