Dutch
Detailed Translations for aanstrijken from Dutch to Spanish
aanstrijken:
-
aanstrijken (doen ontvlammen; aansteken)
enlucir; levantar; amanecer; alzar; robar con engaño-
enlucir verb
-
levantar verb
-
amanecer verb
-
alzar verb
-
robar con engaño verb
-
Conjugations for aanstrijken:
o.t.t.
- strijk aan
- strijkt aan
- strijkt aan
- strijken aan
- strijken aan
- strijken aan
o.v.t.
- streek aan
- streek aan
- streek aan
- streken aan
- streken aan
- streken aan
v.t.t.
- heb aangestreken
- hebt aangestreken
- heeft aangestreken
- hebben aangestreken
- hebben aangestreken
- hebben aangestreken
v.v.t.
- had aangestreken
- had aangestreken
- had aangestreken
- hadden aangestreken
- hadden aangestreken
- hadden aangestreken
o.t.t.t.
- zal aanstrijken
- zult aanstrijken
- zal aanstrijken
- zullen aanstrijken
- zullen aanstrijken
- zullen aanstrijken
o.v.t.t.
- zou aanstrijken
- zou aanstrijken
- zou aanstrijken
- zouden aanstrijken
- zouden aanstrijken
- zouden aanstrijken
diversen
- strijk aan!
- strijkt aan!
- aangestreken
- aanstrijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze