Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. waaien:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for waaien from Dutch to Spanish

waaien:

waaien verb (waai, waait, woei, woeien, gewaaid)

  1. waaien (hard waaien)
    soplar

Conjugations for waaien:

o.t.t.
  1. waai
  2. waait
  3. waait
  4. waaien
  5. waaien
  6. waaien
o.v.t.
  1. woei
  2. woei
  3. woei
  4. woeien
  5. woeien
  6. woeien
v.t.t.
  1. heb gewaaid
  2. hebt gewaaid
  3. heeft gewaaid
  4. hebben gewaaid
  5. hebben gewaaid
  6. hebben gewaaid
v.v.t.
  1. had gewaaid
  2. had gewaaid
  3. had gewaaid
  4. hadden gewaaid
  5. hadden gewaaid
  6. hadden gewaaid
o.t.t.t.
  1. zal waaien
  2. zult waaien
  3. zal waaien
  4. zullen waaien
  5. zullen waaien
  6. zullen waaien
o.v.t.t.
  1. zou waaien
  2. zou waaien
  3. zou waaien
  4. zouden waaien
  5. zouden waaien
  6. zouden waaien
diversen
  1. waai!
  2. waait!
  3. gewaaid
  4. waaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for waaien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
soplar hard waaien; waaien blazen; doorslaan; fluiten; hijgen; pijpen; pimpelen; puffen; uitademen; uitblazen; verklappen; verraden; voorzeggen; wegblazen

Related Definitions for "waaien":

  1. blazen, lucht verplaatsen1
    • het waait: de bladeren vallen van de bomen1

Wiktionary Translations for waaien:

waaien
verb
  1. plaatsvinden van een sterke luchtstroming

Cross Translation:
FromToVia
waaien soplar blow — to produce an air current
waaien soplar wehenvon Wind oder Sturm: blasen, winden
waaien brisa; inspiración soufflevent produit pousser l’air hors de la bouche.
waaien apagar souffler — à classer

Related Translations for waaien