Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. stofferen:
  2. stoffer:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stofferen from Dutch to Spanish

stofferen:

stofferen verb (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)

  1. stofferen (van bekleding voorzien; bekleden; overtrekken)

Conjugations for stofferen:

o.t.t.
  1. stoffeer
  2. stoffeert
  3. stoffeert
  4. stofferen
  5. stofferen
  6. stofferen
o.v.t.
  1. stoffeerde
  2. stoffeerde
  3. stoffeerde
  4. stoffeerden
  5. stoffeerden
  6. stoffeerden
v.t.t.
  1. heb gestoffeeerd
  2. hebt gestoffeeerd
  3. heeft gestoffeeerd
  4. hebben gestoffeeerd
  5. hebben gestoffeeerd
  6. hebben gestoffeeerd
v.v.t.
  1. had gestoffeeerd
  2. had gestoffeeerd
  3. had gestoffeeerd
  4. hadden gestoffeeerd
  5. hadden gestoffeeerd
  6. hadden gestoffeeerd
o.t.t.t.
  1. zal stofferen
  2. zult stofferen
  3. zal stofferen
  4. zullen stofferen
  5. zullen stofferen
  6. zullen stofferen
o.v.t.t.
  1. zou stofferen
  2. zou stofferen
  3. zou stofferen
  4. zouden stofferen
  5. zouden stofferen
  6. zouden stofferen
en verder
  1. ben gestoffeeerd
  2. bent gestoffeeerd
  3. is gestoffeeerd
  4. zijn gestoffeeerd
  5. zijn gestoffeeerd
  6. zijn gestoffeeerd
diversen
  1. stoffeer!
  2. stoffeert!
  3. gestoffeeerd
  4. stofferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stofferen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; beslaan; indekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
cubrir bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; blinderen; dekken; dichtgooien; draperen; gladstrijken; hullen; inhullen; insluiten; maskeren; met stof behangen; omhullen; omvatten; overdekken; overheen trekken; overkappen; overtrekken; overwelven; strijken; toestoppen; toevoegen; verhullen; versluieren
decorar bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aankleden; afwerken; decoreren; een onderscheidingsteken geven; garneren; onderscheiden; opmaken; opsmukken; optooien; ridderen; schotels garneren; versieren; versieringen aanbrengen; zich uitdossen; zich uitmonsteren
revestir bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien bedekken; bekleden; overtrekken
OtherRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; met iets bestrijken

Related Words for "stofferen":


Wiktionary Translations for stofferen:


Cross Translation:
FromToVia
stofferen guarnecer garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection.

stoffer:

stoffer [de ~ (m)] noun

  1. de stoffer (veger)
    el cepillo

Translation Matrix for stoffer:

NounRelated TranslationsOther Translations
cepillo stoffer; veger bezem; boender; borstel; haarborstel; offerblok; offerbus; schrobber; schuier; veger

Related Words for "stoffer":


Wiktionary Translations for stoffer:


Cross Translation:
FromToVia
stoffer escobilla Handfegernorddeutsch: kleiner Besen mit kurzem, seitlich angesetzten Stiel