Dutch

Detailed Translations for treurig from Dutch to Spanish

treurig:


Translation Matrix for treurig:

NounRelated TranslationsOther Translations
desgraciado bastaard; buitenechtelijk kind; drommel; ellendeling; etter; etterbak; galbak; hork; kinkel; klier; kreng; lelijkerd; lomperd; mispunt; ongelukkige; proleet; schlemiel; schoft; schurk; slemiel; slungel; smeerlap; stakker; stuk ongeluk; stumper; sukkel; vlegel; watje; zielenpiet
miserable ellendeling; galbak; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; proleet; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk; vlegel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
afligido rouwig; treurig; verdrietig akelig; bedrukt; beroerd; deerlijk; ellendig; gedrukt; godgeklaagd; helaas; hemeltergend; jammer; jammer genoeg; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; neerslachtig; sneu; spijtig; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig; zeer ergerlijk
apenado rouwig; treurig; verdrietig akelig; bedrukt; beroerd; ellendig; gedrukt; helaas; jammer; jammer genoeg; mismoedig; moedeloos; naar; sneu; spijtig; terneergeslagen
deplorable rouwig; treurig; verdrietig armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; beklagenswaardig; belazerd; beroerd; betreurenswaardig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; ernstig; gedrukt; godgeklaagd; grauw; hemeltergend; jammer; jammerlijk; karig; kwalijk; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; pover; rampzalig; schamel; schraal; sneu; somber; spijtig; stakkerig; teleurstellend; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; van bedenkelijke aard; verdrietig; vreugdeloos; week; zeer ergerlijk; zielig; zwak
desgraciado rouwig; treurig; verdrietig betreurenswaardig; deerlijk; godgeklaagd; hemeltergend; jammer; jammerlijk; naar; naargeestig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; onvolwaardig; onzalig; rampspoedig; schandalig; schandelijk; sneu; somber; spijtig; teleurstellend; ten hemel schreiend; verfoeilijk; vol tegenslag; zeer ergerlijk
dolorido rouwig; treurig; verdrietig pijnlijk; zeer
doloroso rouwig; treurig; verdrietig aangrijpend; aanstootgevend; aanstotelijk; gevat; hartbrekend; hartverscheurend; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; pijnlijk; schandalig; schandelijk; scherpzinnig; schrander; slim; smartelijk; snedig; stekend; uitgeslapen; verdrietig makend; verfoeilijk; zeer; zeer doend
lamentable rouwig; treurig; verdrietig akelig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; belazerd; beroerd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; excessief; extreem; flodderig; gedrukt; haveloos; heel erg; hogelijk; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; sjofel; sjofeltjes; somber; ten zeerste; teneergeslagen; terneergeslagen; uitermate; uiterst; verdrietig; verlopen; week; zeer; zwak
lastimoso rouwig; treurig; verdrietig akelig; beklagend; beroerd; chagrijnig; deplorabel; ellendig; gemelijk; humeurig; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; knorrig; lastige; meelijwekkend; miserabel; naar; naargeestig; negatief; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; somber; zeurderig
miserable rouwig; treurig; verdrietig armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; haveloos; lamlendig; lamzalig; luizig; meelijwekkend; miserabel; ontzettend; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; sjofel; sjofeltjes; verlopen; verschrikkelijk; vreselijk
mísero rouwig; treurig; verdrietig armoedig; armzalig; bar; bekaaid; deerniswekkend; dun; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; flodderig; geen vet op de botten hebbende; haveloos; iel; mager; pover; rampzalig; schamel; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
penoso rouwig; treurig; verdrietig akelig; benard; benauwd; beroerd; bezwaarlijk; corpulent; diepdroevig; dik; ellendig; ernstig; gevaarlijk; gevat; gezet; hachelijk; indroevig; kritiek; lastig; lastige; lijvig; met bezwaren; moeizaam; naar; penibel; pijnlijk; risicovol; riskant; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; smartelijk; snedig; stekend; uitgeslapen; verdrietig makend; vlijmend; vlijmscherp; zeer doend; zorgelijk; zorgwekkend; zwaarlijvig
plañidero rouwig; treurig; verdrietig jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig
quejoso rouwig; treurig; verdrietig jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; klagerig; lamenterend; weeklagend
quejumbroso rouwig; treurig; verdrietig beklagend; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; lamenterend; negatief; weeklagend; zeurderig
triste rouwig; treurig; verdrietig aan een ziekte lijdend; armzalig; bar; bedroefd; bedroevend; bedrukt; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; droef; droefgeestig; droevig; druilerig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; gedrukt; grauw; helaas; jammer; jammer genoeg; meelijwekkend; melancholisch; melancholische; miezerig; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; pessimistisch; rampzalig; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos; week; ziek; zwaarmoedig; zwak
trágico rouwig; treurig; verdrietig catastrofaal; deerlijk; dramatisch; ellendig; fataal; fnuikend; funest; helaas; jammer; jammer genoeg; noodlottig; onfortuinlijk; ongelukkig; rampspoedig; rampzalig; schandalig; schandelijk; sneu; spijtig; tragisch; verfoeilijk

Related Words for "treurig":

  • treurigheid, treuriger, treurigere, treurigst, treurigste, treurige

Wiktionary Translations for treurig:


Cross Translation:
FromToVia
treurig lacrimógeno; lacrimoso lachrymose — tearful
treurig lo siento; pobre sorry — poor, regrettable
treurig triste triste — Qui est affliger, qui éprouver du chagrin.