Summary


Dutch

Detailed Translations for vertrouwd from Dutch to Spanish

vertrouwd:


vertrouwen:

vertrouwen [het ~] noun

  1. het vertrouwen (fiducie; confidentie; geloof)
    la confianza; la convicción; la fe; la creencia
  2. het vertrouwen
    la confianza

vertrouwen verb (vertrouw, vertrouwt, vertrouwde, vertrouwden, vertrouwd)

  1. vertrouwen

Conjugations for vertrouwen:

o.t.t.
  1. vertrouw
  2. vertrouwt
  3. vertrouwt
  4. vertrouwen
  5. vertrouwen
  6. vertrouwen
o.v.t.
  1. vertrouwde
  2. vertrouwde
  3. vertrouwde
  4. vertrouwden
  5. vertrouwden
  6. vertrouwden
v.t.t.
  1. heb vertrouwd
  2. hebt vertrouwd
  3. heeft vertrouwd
  4. hebben vertrouwd
  5. hebben vertrouwd
  6. hebben vertrouwd
v.v.t.
  1. had vertrouwd
  2. had vertrouwd
  3. had vertrouwd
  4. hadden vertrouwd
  5. hadden vertrouwd
  6. hadden vertrouwd
o.t.t.t.
  1. zal vertrouwen
  2. zult vertrouwen
  3. zal vertrouwen
  4. zullen vertrouwen
  5. zullen vertrouwen
  6. zullen vertrouwen
o.v.t.t.
  1. zou vertrouwen
  2. zou vertrouwen
  3. zou vertrouwen
  4. zouden vertrouwen
  5. zouden vertrouwen
  6. zouden vertrouwen
diversen
  1. vertrouw!
  2. vertrouwt!
  3. vertrouwd
  4. vertrouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vertrouwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
confianza confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit
confiar en in vertrouwen nemen; toevertrouwen
convicción confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen gezindheid; mening; opinie; overtuigdheid; overtuiging; vaststaande mening
creencia confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen confessie; droombeeld; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; hersenschim; illusie; religie; schijnbeeld; waan
fe confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
confiar en vertrouwen hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen
fiarse vertrouwen
fiarse de vertrouwen

Related Definitions for "vertrouwen":

  1. geloven dat hij eerlijk is1
    • ik vertrouw deze aannemer volkomen1
  2. het geloof dat je op iemand kunt rekenen1
    • ik heb wel vertrouwen in mijn vriend1
  3. op iets of iemand rekenen1
    • ze vertrouwt op haar gevoel1

Wiktionary Translations for vertrouwen:

vertrouwen
noun
  1. het geloof in betrouwbaarheid van een persoon

Cross Translation:
FromToVia
vertrouwen confiar confide — To trust, have faith (in).
vertrouwen fe faith — feeling that something is true
vertrouwen confianza trust — confidence in or reliance on some person or quality
vertrouwen crédito; fiar trust — confidence in the future payment for goods or services supplied; credit
vertrouwen confiar trust — To place confidence in
vertrouwen confianza VertrauenÜberzeugung von der Richtigkeit bzw. Wahrheit einer Handlung oder eines anderen Menschen. In der Regel ein gegenseitiges Verhältnis der Zuverlässigkeit
vertrouwen confianza confiance — Sentiment de sécurité
vertrouwen confiar confier — Traductions à trier suivant le sens
vertrouwen fe foi — Croyance aux vérités de la religion.