Noun | Related Translations | Other Translations |
abundancia
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
buitensporigheid; exces; overdaad; overdadig zijn; overmaat; overvloed; overvloedig zijn; overvloedigheid; rijkdom; rijkelijke maat; rijkelijkheid; surplus; talrijkheid; teveel; veelheid
|
adorno
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
benodigde; corsage; decor; decoratie; decoreren; draperie; garnering; kwik; kwikzilver; monstering; opluistering; opschik; opsieren; opsiering; opsmuk; opsmukken; ornament; ornamentiek; outfit; outillage; sieraad; sierstuk; sierwerk; smuk; toneeldecoratie; tooi; uitdossing; uitmonstering; uitrusting; uitzet; verfraaiing; versieren; versiering; versieringen aanbrengen; versiersel
|
belleza
|
pracht; schoonheid
|
fraaiheid; kanjer; knapheid; mooiigheid; schoonheid; spetter; stuk
|
boato
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
vlagvertoon
|
brillantez
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
glans; luister; schitteren
|
brillo
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; glitter; gloed; levenslicht; licht verspreiden; luister; schijn; schijnen; schijnsel; schitteren; schittering; sprankelen; straling; tinteling; voorwending
|
esplendor
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
fonkelen; fonkeling; glans; glanslaag; glitter; luister; schitteren; schittering; sprankelen; uiterlijk vertoon
|
fastuosidad
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; praalzucht; snoeverij
|
glande
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
|
gloria
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
eer; eergevoel; gelukzaligheid; gezegende toestand; glorie; heerlijkheid; heil; huldeblijk; trots; verlossing; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening
|
grandeza
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
grandeur; grootschaligheid; grootsheid; indrukwekkendheid
|
hermosura
|
pracht; schoonheid
|
fraaiheid; knapheid; mooiigheid; schoonheid
|
lujo
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
|
lustre
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
|
magnificencia
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
weidsheid
|
ostentación
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; praalzucht; snoeverij
|
plétora
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
|
pompa
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; praalzucht; processie; snoeverij; staatsie; stoet; uiterlijk vertoon
|
preciosidad
|
pracht; schoonheid
|
fraaiheid; mooiigheid
|
profusión
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
|
resplandor
|
glans; luister; praal; pracht; pronk
|
flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; geglinster; glans; glanslaag; glinstering; glitter; gloed; klatergoud; levenslicht; luister; schijn; schijnsel; schitteren; schittering; straling; voorwending
|
riqueza
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
financiële middelen; geldelijk vermogen; geldmiddelen; kapitaal; rijkdom; rijkheid; vermogen
|
suntuosidad
|
luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
|
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
brillo
|
|
helderheid
|