Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- uitschieten:
-
Wiktionary:
- uitschieten → desguindar, largar, halar, arriar
Dutch
Detailed Translations for uitschieten from Dutch to Spanish
uitschieten:
-
uitschieten (uitschieten plantkunde; spruiten)
descender de; ser originario de; derivar de; proceder de-
descender de verb
-
ser originario de verb
-
derivar de verb
-
proceder de verb
-
-
uitschieten (onderuitgaan; uitschuiven; slippen; uitglibberen; uitglijden; wegschieten)
Conjugations for uitschieten:
o.t.t.
- schiet uit
- schiet uit
- schiet uit
- schieten uit
- schieten uit
- schieten uit
o.v.t.
- schoot uit
- schoot uit
- schoot uit
- schoten uit
- schoten uit
- schoten uit
v.t.t.
- ben uitgeschoten
- bent uitgeschoten
- is uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
v.v.t.
- was uitgeschoten
- was uitgeschoten
- was uitgeschoten
- waren uitgeschoten
- waren uitgeschoten
- waren uitgeschoten
o.t.t.t.
- zal uitschieten
- zult uitschieten
- zal uitschieten
- zullen uitschieten
- zullen uitschieten
- zullen uitschieten
o.v.t.t.
- zou uitschieten
- zou uitschieten
- zou uitschieten
- zouden uitschieten
- zouden uitschieten
- zouden uitschieten
diversen
- schiet uit!
- schiet uit!
- uitgeschoten
- uitschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitschieten:
Wiktionary Translations for uitschieten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitschieten | → desguindar; largar; halar; arriar | ↔ fieren — Seemannssprache: ein Tau, eine Kette kontrolliert ablaufen lassen, um Lasten, Segel, Anker und dergleichen herunterzulassen |