Dutch

Detailed Translations for uiteenzetten from Dutch to Spanish

uiteenzetten:

Conjugations for uiteenzetten:

o.t.t.
  1. zet uiteen
  2. zet uiteen
  3. zet uiteen
  4. zetten uiteen
  5. zetten uiteen
  6. zetten uiteen
o.v.t.
  1. zette uiteen
  2. zette uiteen
  3. zette uiteen
  4. zetten uiteen
  5. zetten uiteen
  6. zetten uiteen
v.t.t.
  1. heb uiteengezet
  2. hebt uiteengezet
  3. heeft uiteengezet
  4. hebben uiteengezet
  5. hebben uiteengezet
  6. hebben uiteengezet
v.v.t.
  1. had uiteengezet
  2. had uiteengezet
  3. had uiteengezet
  4. hadden uiteengezet
  5. hadden uiteengezet
  6. hadden uiteengezet
o.t.t.t.
  1. zal uiteenzetten
  2. zult uiteenzetten
  3. zal uiteenzetten
  4. zullen uiteenzetten
  5. zullen uiteenzetten
  6. zullen uiteenzetten
o.v.t.t.
  1. zou uiteenzetten
  2. zou uiteenzetten
  3. zou uiteenzetten
  4. zouden uiteenzetten
  5. zouden uiteenzetten
  6. zouden uiteenzetten
en verder
  1. ben uiteengezet
  2. bent uiteengezet
  3. is uiteengezet
  4. zijn uiteengezet
  5. zijn uiteengezet
  6. zijn uiteengezet
diversen
  1. zet uiteen!
  2. zett uiteen!
  3. uiteengezet
  4. uiteenzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uiteenzetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
VerbRelated TranslationsOther Translations
aclarar nader verklaren; ontvouwen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken accentueren; begrijpelijk maken; belichten; beschijnen; hozen; leeghozen; met licht beschijnen; ophelderen; opklaren; toelichten; uitdunnen; uitleggen; uitscheppen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; verlichten; wegkappen
aclararse nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken bezinken
apartar uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opsturen; opzij leggen; plaatsen; posten; sturen; toezenden; tornen; uithalen; uittrekken; verzenden; wegsturen; wegzenden; wegzetten; wenden; zwenken
certificar nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken duiden
contar beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen aftellen; babbelen; begroten; berekenen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; geld afpassen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; meeberekenen; meerekenen; meetellen; passen; praten; rekenen; snateren; spreken; tellen; toevoegen; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zwammen
declarar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken aangeven; afkondigen; bekendmaken; berichten; declareren; decreteren; duiden; informeren; meedelen; melden; proclameren; rapporteren; verslag uitbrengen
desdoblar nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken eruit flappen; uitklappen
desplegar nader verklaren; ontvouwen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; openspreiden; openvouwen; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uitklappen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verwisselen; wijzigen
detallar nader verklaren; ontvouwen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken afschilderen; bepalen; beschrijven; definiëren; detailleren; nader omschrijven; omschrijven; preciseren; schetsen; specificeren
elucidar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken belichten; beschijnen; met licht beschijnen; verlichten
explicar nader verklaren; ontvouwen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken accentueren; afschilderen; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; duiden; met licht beschijnen; omschrijven; ophelderen; opklaren; schetsen; toelichten; uitleggen; verantwoorden; verduidelijken; verhelderen; verklaren
explicarse mejor nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
exponer beschrijven; mededelen; ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhalen; vertellen; zeggen afsteken; belichten; beschikbaar maken; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; laten zien; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; presenteren; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; vertonen; voor ogen brengen
ilustrar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken aanschouwelijk maken; demonstreren; illustreren; veraanschouwelijken
interpretar nader verklaren; ontvouwen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken acteren; beschrijven; dramatiseren; duiden; interpreteren; overbrengen; overzetten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; weergeven
manifestar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken aanbieden; betonen; betuigen; duiden; exposeren; laten zien; manifesteren; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; tot uitdrukking brengen; vertonen; voorleggen
narrar beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen verhaal vertellen; verhalen; vertellen
poner en claro ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken

Wiktionary Translations for uiteenzetten:

uiteenzetten
verb
  1. een verklarende uitleg van iets geven

Cross Translation:
FromToVia
uiteenzetten explicar; desenvolver; aclarar; desarrollar expliquerrendre clair.

External Machine Translations: