Noun | Related Translations | Other Translations |
bache
|
malaise; slapheid; slapte
|
achterbuurt; buurtschap; gat; gehucht; gribus; inzakking; krottenbuurt; krottenwijk; kuil; onderkant; staartstuk; stuit; uitholling
|
baja
|
malaise; slapheid; slapte
|
achteruitgang; deflatie; depressie; drukminimum; inzakking; inzinking; korting; lagedrukgebied; landing; ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; terechtkomen; uitschrijving; uittreding; val
|
bajones
|
malaise; slapheid; slapte
|
|
bajón
|
malaise; slapheid; slapte
|
dieptepunt; diepterecord; emotionele crisis; inzakking; laagtepunt; laagterecord
|
blandenguería
|
slapte; weekte
|
|
crisis
|
malaise; slapheid; slapte
|
crisis; depressie; inzakking; laagconjunctuur; nood; noodtoestand; ziekelijke neerslachtigheid
|
debilidad
|
krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
broosheid; gebrek; geen kracht hebben; gevoeligheid; impotentie; krachteloosheid; kwetsbaarheid; machteloosheid; manco; onmacht; onvermogen; teerheid; zwakheid
|
depresión
|
malaise; slapheid; slapte
|
achteruitgang; crisis; depressie; diepte; droefgeestigheid; drukminimum; gedeprimeerdheid; inzinking; laagconjunctuur; laagte; lage luchtdruk; lagedrukgebied; melancholie; neerslachtigheid; radeloosheid; somberheid; vertwijfeling; wanhoop; ziekelijke neerslachtigheid; zwaarmoedigheid
|
estupidez
|
krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
absurditeit; achterlijkheid; blunder; doofstomheid; dwaasheid; enormiteit; geesteloosheid; geestesziekte; gekheid; gekkenwerk; gekkigheid; gekte; idioterie; kinderlijkheid; krankzinnigheid; naïveteit; naïviteit; onbenulligheid; onbezonnenheid; ondoordachtheid; ondoordachtzaamheid; ongerijmdheid; onnozelheid; onverstand; onwetendheid; onzinnigheid; simpelheid; stomheid; stompzinnigheid; waanzin; zotheid
|
fatiga
|
krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
afmatting; moeheid; uitputtendheid; uitputting; vermoeidheid; volledigheid
|
flojedad
|
krachteloosheid; laksheid; malaise; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; weekte; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
flauwheid; geen kracht hebben; onmacht; zonder veel smaak
|
flojera
|
krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
flauwheid; zonder veel smaak
|
fracaso
|
malaise; slapheid; slapte
|
afgang; blunder; echec; enormiteit; feil; fiasco; flater; flop; fout; incorrectheid; inzakking; knak; kneusje; knik; mislukkeling; mislukking; misschot; misser; onjuistheid; stuklopen; vastlopen
|
fragilidad
|
krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
breekbaarheid; broosheid; teerheid; zwakheid
|
inactividad
|
krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
|
indolencia
|
indolentie; inertie; lamlendigheid; langzaamheid; logheid; luiheid; slapte; sloomheid; traagheid
|
geestelijke traagheid; indolentie; laksheid; onverschilligheid; vadsigheid
|
inercia
|
indolentie; inertie; lamlendigheid; langzaamheid; logheid; luiheid; slapte; sloomheid; traagheid
|
daadloosheid; futloosheid; geestelijke traagheid; inertie; lethargie; loomheid; matheid; non-activiteit; slaapzucht; slapheid; willoosheid
|