Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- knabbelen:
-
Wiktionary:
- knabbelen → comisquear, comiscar, picotear, mordisquear
Dutch
Detailed Translations for knabbelen from Dutch to Spanish
knabbelen:
-
knabbelen (peuzelen)
Conjugations for knabbelen:
o.t.t.
- knabbel
- knabbelt
- knabbelt
- knabbelen
- knabbelen
- knabbelen
o.v.t.
- knabbelde
- knabbelde
- knabbelde
- knabbelden
- knabbelden
- knabbelden
v.t.t.
- heb geknabbeld
- hebt geknabbeld
- heeft geknabbeld
- hebben geknabbeld
- hebben geknabbeld
- hebben geknabbeld
v.v.t.
- had geknabbeld
- had geknabbeld
- had geknabbeld
- hadden geknabbeld
- hadden geknabbeld
- hadden geknabbeld
o.t.t.t.
- zal knabbelen
- zult knabbelen
- zal knabbelen
- zullen knabbelen
- zullen knabbelen
- zullen knabbelen
o.v.t.t.
- zou knabbelen
- zou knabbelen
- zou knabbelen
- zouden knabbelen
- zouden knabbelen
- zouden knabbelen
diversen
- knabbel!
- knabbelt!
- geknabbeld
- knabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knabbelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
mordisquear | oppeuzelen; opvreten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
comer saboreando lentamente | knabbelen; peuzelen | knagen; knauwen |
mordisquear | knabbelen; peuzelen | kluiven; knagen; knauwen |
roer | knabbelen; peuzelen | kluiven; knagen; knauwen |
ronchar | knabbelen; peuzelen | knagen; knauwen |
Wiktionary Translations for knabbelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• knabbelen | → comisquear; comiscar; picotear | ↔ nibble — eat with small bites |
• knabbelen | → mordisquear | ↔ knabbern — kleine, mundgerechte Teile von einem in der Regel harten Nahrungsstück oder ähnlichen Gegenständen abbeißen, essen, daran nagen |
External Machine Translations: