Dutch

Detailed Translations for vernietigen from Dutch to Spanish

vernietigen:

vernietigen verb (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)

  1. vernietigen (verwoesten; vernielen; ruineren; slopen; afbreken)
  2. vernietigen (tot schroot verwerken)
  3. vernietigen (teniet doen; opheffen; verijdelen; nullificeren; ondervangen)
  4. vernietigen (teniet doen; opheffen; terugdraaien; nullificeren; ondervangen)
  5. vernietigen (tenietdoen; delgen)

Conjugations for vernietigen:

o.t.t.
  1. vernietig
  2. vernietigt
  3. vernietigt
  4. vernietigen
  5. vernietigen
  6. vernietigen
o.v.t.
  1. vernietigde
  2. vernietigde
  3. vernietigde
  4. vernietigden
  5. vernietigden
  6. vernietigden
v.t.t.
  1. heb vernietigd
  2. hebt vernietigd
  3. heeft vernietigd
  4. hebben vernietigd
  5. hebben vernietigd
  6. hebben vernietigd
v.v.t.
  1. had vernietigd
  2. had vernietigd
  3. had vernietigd
  4. hadden vernietigd
  5. hadden vernietigd
  6. hadden vernietigd
o.t.t.t.
  1. zal vernietigen
  2. zult vernietigen
  3. zal vernietigen
  4. zullen vernietigen
  5. zullen vernietigen
  6. zullen vernietigen
o.v.t.t.
  1. zou vernietigen
  2. zou vernietigen
  3. zou vernietigen
  4. zouden vernietigen
  5. zouden vernietigen
  6. zouden vernietigen
diversen
  1. vernietig!
  2. vernietigt!
  3. vernietigd
  4. vernietigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vernietigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
anular herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
VerbRelated TranslationsOther Translations
amortizar delgen; tenietdoen; vernietigen afschrijven; te niet doen
aniquilar tot schroot verwerken; vernietigen aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; liquideren; uitroeien
anular delgen; nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen afbestellen; afblazen; afbreken; afgelasten; afspraak afzeggen; afwijzen; afzeggen; annuleren; doorhalen; herroepen; intrekken; nietig verklaren; ongeldig maken; schrappen; te niet doen; terugdraaien; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; terugschroeven; weigeren
cancelar delgen; nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen afbestellen; afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; doorhalen; intrekken; nietig verklaren; schrappen; te niet doen
demoler afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbreken; breken; iets afbreken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen; wegbreken
derribar afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten
destrozar afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten aan flarden scheuren; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; fijnmaken; oppeuzelen; opvreten; platdrukken; stuk scheuren; te gronde richten; uitwonen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; verpletteren; verscheuren; verslinden; verwoesten; verzwelgen
destruir afbreken; ruineren; slopen; tot schroot verwerken; vernielen; vernietigen; verwoesten aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; fijnmaken; in de war sturen; ingooien; liquideren; nekken; platdrukken; ruïneren; te gronde richten; uitroeien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; verpletteren; verwoesten; verzieken
devastar afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
disipar nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien
invalidar delgen; tenietdoen; vernietigen overschrijven
malograr afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten achteruitgaan; bederven; degenereren; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; ruïneren; tegenwerken; verderven; verprutsen; verworden; verzieken
romper afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; slechten; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verscheuren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
anular circulaire; ringvormig

Wiktionary Translations for vernietigen:

vernietigen
verb
  1. volledig tenietdoen

Cross Translation:
FromToVia
vernietigen destrozar abolish — to destroy
vernietigen aniquilar; anihilar annihilate — to reduce to nothing, to destroy, to eradicate
vernietigen destruir; romper destroy — to damage beyond use or repair
vernietigen inmolar immolate — destroy
vernietigen erradicar; destruir; aniquilar; exterminar nix — to destroy
vernietigen abrogar; derogar; casar nullify — to make legally invalid
vernietigen aniquilar; destruir; acabar; eliminar; exterminar; diezmar vernichtenzerstören, (bewusst und unmittelbar gewaltsam) nichtigmachen
vernietigen demoler; derribar; derrumbar; destrozar démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
vernietigen destrozar; destruir détruiredémolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction.
vernietigen asolar ravagerfaire du ravage.