Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- aanbrengen:
-
Wiktionary:
- aanbrengen → aportar, llevar, traer, introducir, disponer, fijar, delatar, denunciar, reclutar, alistar, hacer prosélitos
- aanbrengen → solicitud, aplicar, rotular, etiquetar, acusar, delatar, denunciar, acriminar, inculpar, ajustar, acomodar, adaptar, aportar, llevar, traer, alistar, reclutar, contratar, empeñar, ganar, cobrar, imponer, entregar, suministrar, abandonar, chivar, poner, meter, colocar, relatar, revestir, enfundar, sobreponer, revocar
Dutch
Detailed Translations for aanbrengen from Dutch to Spanish
aanbrengen:
-
aanbrengen (monteren en aansluiten; installeren; aanleggen; plaatsen)
-
aanbrengen (verraden; uitbrengen; verklikken; verklappen; aangeven; verlinken)
Conjugations for aanbrengen:
o.t.t.
- breng aan
- brengt aan
- brengt aan
- brengen aan
- brengen aan
- brengen aan
o.v.t.
- bracht aan
- bracht aan
- bracht aan
- brachten aan
- brachten aan
- brachten aan
v.t.t.
- heb aangebracht
- hebt aangebracht
- heeft aangebracht
- hebben aangebracht
- hebben aangebracht
- hebben aangebracht
v.v.t.
- had aangebracht
- had aangebracht
- had aangebracht
- hadden aangebracht
- hadden aangebracht
- hadden aangebracht
o.t.t.t.
- zal aanbrengen
- zult aanbrengen
- zal aanbrengen
- zullen aanbrengen
- zullen aanbrengen
- zullen aanbrengen
o.v.t.t.
- zou aanbrengen
- zou aanbrengen
- zou aanbrengen
- zouden aanbrengen
- zouden aanbrengen
- zouden aanbrengen
diversen
- breng aan!
- brengt aan!
- aangebracht
- aanbrengende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanbrengen (klikken; overbrengen)
Translation Matrix for aanbrengen:
Wiktionary Translations for aanbrengen:
aanbrengen
Cross Translation:
verb
Cross Translation: