Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bevestigen:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for bevestigen:
    • conformar


Dutch

Detailed Translations for bevestigen from Dutch to Spanish

bevestigen:

bevestigen verb (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)

  1. bevestigen (beamen; onderschrijven; staven)
  2. bevestigen (bekrachtigen; goedkeuren; homologeren; bezegelen)
  3. bevestigen (ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken)
    colocar; montar; fijar
  4. bevestigen (aanhechten; hechten)
    pegar; fijar; atar
  5. bevestigen (vastmaken; vastleggen; verzekeren; )
  6. bevestigen (aan elkaar knopen; verbinden; knopen)
  7. bevestigen

Conjugations for bevestigen:

o.t.t.
  1. bevestig
  2. bevestigt
  3. bevestigt
  4. bevestigen
  5. bevestigen
  6. bevestigen
o.v.t.
  1. bevestigde
  2. bevestigde
  3. bevestigde
  4. bevestigden
  5. bevestigden
  6. bevestigden
v.t.t.
  1. heb bevestigd
  2. hebt bevestigd
  3. heeft bevestigd
  4. hebben bevestigd
  5. hebben bevestigd
  6. hebben bevestigd
v.v.t.
  1. had bevestigd
  2. had bevestigd
  3. had bevestigd
  4. hadden bevestigd
  5. hadden bevestigd
  6. hadden bevestigd
o.t.t.t.
  1. zal bevestigen
  2. zult bevestigen
  3. zal bevestigen
  4. zullen bevestigen
  5. zullen bevestigen
  6. zullen bevestigen
o.v.t.t.
  1. zou bevestigen
  2. zou bevestigen
  3. zou bevestigen
  4. zouden bevestigen
  5. zouden bevestigen
  6. zouden bevestigen
diversen
  1. bevestig!
  2. bevestigt!
  3. bevestigd
  4. bevestigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bevestigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
abrochar aangespen; vastgespen
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
colocar neerzetten
fijar vastzetten
VerbRelated TranslationsOther Translations
abotonar aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; dichtdoen; dichtknopen; samenbinden; verbinden
abrochar aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; aanhaken; aankoppelen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; samenbinden; toebinden; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
acceder beamen; bevestigen; onderschrijven; staven aankomen; afgeven; akkoord gaan; arriveren; betreden; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; doordringen; erbij voegen; erop achteruitgaan; geld inleveren; goed vinden; gunnen; iets toekennen; ingaan; inleveren; instemmen; invoegen; ondervragen; overgaan op nieuwe rijbaan; overhandigen; overhoren; penetreren; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toevoegen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
adherirse beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
admitir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven afrekenen; bekennen; belonen; betalen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; permitteren; salariëren; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
afirmar bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren
asentir a beamen; bevestigen; onderschrijven; staven gunnen; gunst verlenen
atar aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; binden; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hoogbinden; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
colocar bevestigen; ergens aan bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bijzetten; deponeren; dichtbinden; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; verneuken; wegleggen; zetten; zich afspelen
conceder beamen; bevestigen; onderschrijven; staven cadeau doen; cadeau geven; doneren; dulden; duren; geven; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; laten; permitteren; schenken; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; verstrekken
confirmar beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
consentir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven afgeven; autoriseren; billijken; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inleveren; laten; overhandigen; permitteren; toekennen; toelaten; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; vertroetelen; verwennen
fijar aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; bepalen; betrappen; determineren; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; pinnen; plaats toekennen; plaatsen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; spelden; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; voorschrijven
montar bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aanbinden; aanknopen; arrangeren; assembleren; beginnen; berijden; bestijgen; betrappen; bijeen voegen; bouwen; combineren; iets op touw zetten; in elkaar zetten; in het leven roepen; inrichten; installeren; instappen; koppelen; maken; monteren; opbouwen; regelen; samenvoegen; scheppen; snappen
pegar aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; beroeren; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; raken; rammen; samenplakken; slaan; treffen; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken
reconocer beamen; bevestigen; onderschrijven; staven afgeven; aftasten; beseffen; controleren; doorvorsen; doorzien; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; examineren; gunnen; herkennen; hernieuwen; identificeren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inleveren; inspecteren; inzien; keuren; nageven; nieuw leven inblazen; onderkennen; ondervragen; onderzoeken; overhandigen; overhoren; realiseren; restaureren; schouwen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; vereenzelvigen; verhoren; verkennen
sujetar bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; aanjagen; aansporen; afbinden; afsnoeren; beethouden; dragen; hoogbinden; knellen; motiveren; omhoogbinden; ondersteunen; opbinden; opjutten; porren; schoren; schragen; steunen; stutten; vastbinden; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastmaken; vastsjorren
suscribir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven aanmelden bij; inschrijven; intekenen

Antonyms for "bevestigen":


Related Definitions for "bevestigen":

  1. er ja op zeggen, zeggen dat het klopt1
    • hij bevestigde het gerucht dat Jan aangekomen was1
  2. ergens aan vastmaken1
    • hij bevestigde de kar aan de auto1
  3. het nog eens duidelijk maken1
    • zijn verhaal bevestigt dat het een rommeltje is in Den Haag1

Wiktionary Translations for bevestigen:

bevestigen
verb
  1. zeggen dat iets is zoals gevraagd is of verondersteld wordt
  2. vastmaken

Cross Translation:
FromToVia
bevestigen confirmar confirm — to assure
bevestigen establecer establish — To prove and cause to be accepted as true; to establish a fact; to demonstrate
bevestigen montar; instalar mount — attach an object
bevestigen fijar befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
bevestigen confirmar bestätigen — den Wahrheitsgehalt einer Aussage oder eines Sachverhalts bejahen oder zumindest erhärten
bevestigen afirmar; confirmar; aducir; aseverar affirmerassurer, soutenir qu’une chose est vraie.
bevestigen confirmar confirmer — Faire persister quelqu’un dans une opinion, dans une résolution, l’affermir dans cette opinion, dans cette résolution.
bevestigen fijar; definir fixerattacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.

User Contributed Translations:
Word Translation Votes
bevestigen conformar 5

External Machine Translations:

Related Translations for bevestigen