Dutch

Detailed Translations for geschikt from Dutch to Spanish

geschikt:


Translation Matrix for geschikt:

NounRelated TranslationsOther Translations
experto deskundige; expert; kenner; specialist; vakkundige; vakman
honesto eerlijke; rechtschapene
justo eerlijke; rechtschapene; rechtvaardige
perito deskundige; expert; specialist; vakkundige
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- adequaat; bekwaam; capabel
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
justo precies goed
ModifierRelated TranslationsOther Translations
adecuado adequaat; billijk; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend; redelijk; schappelijk correct; eerbiedwekkend; gepaste; geschikte; hebbelijk; indrukwekkend; juiste; naar behoren; passend; passende; terdege; toepasbaar; wel degelijk
amable geschikt; tof aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aardig; aimabel; attent; attractief; bedaard; behulpzaam; bekoorlijk; beminnelijk; bereidwillig; bevallig; braaf; charmant; comfortabel; coöperatief; deugdzaam; dierbaar; favoriete; fijn; gedienstig; geestig; geinig; gelijkmoedig; gemakkelijk; genegenheid opwekkend; genoeglijk; geriefelijk; geselecteerd; goedaardig; goedhartig; grappig; hartelijk; hulpvaardig; innemend; inschikkelijk; jofel; kalm; kalmpjes; knap; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; lekker; leuk; lief; lievelings; lollig; medewerkend; minnelijk; minzaam; mooi; onbewogen; op een aardige manier; plezierig; prettig; rustig; sereen; sympathiek; tegemoetkomend; toegenegen; toeschietelijk; verkoren; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; welwillend; zachtaardig; zoet
aplicable gepast; geschikt; geëigend; passend toepasbaar
apropiado adequaat; billijk; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend; redelijk; schappelijk doelmatig; doeltreffend; effectief; efficiënt; krachtig; toepasbaar; toepasselijk; treffend; zinrijk; zinvol
apto bekwaam; capabel; competent; geschikt bedreven; bekwaam; geoefend
calificado bekwaam; capabel; competent; geschikt bevoegd; competent; deskundig; doorkneed; gediplomeerd; gekwalificeerd; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
capacitado para el trabajo arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
capaz bekwaam; capabel; competent; geschikt aantrekkelijke; bedreven; behendig; bekwaam; doorkneed; ervaren; geoefend; handig; kundig; vaardig
como corresponde adequaat; gepast; geschikt; juist; passend hebbelijk; naar behoren; terdege; wel degelijk
competente bekwaam; capabel; competent; geschikt bedreven; bekwaam; bevoegd; competent; deskundig; doorkneed; ervaren; fysiek in staat; geoefend; in staat; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
debidamente adequaat; gepast; geschikt; juist; passend naar behoren; terdege; wel degelijk
decente geschikt; tof beschaafd; betamelijk; correct; decent; deugdzaam; eerbaar; eerbiedwekkend; eerlijk; eerzaam; fair; fatsoenlijk; gepast; hebbelijk; indrukwekkend; keurig; kies; kuis; maagdelijk; manierlijk; netjes; onberispelijk; onbesproken; onbevlekt; onschuldig; ordentelijk; proper; puur; rein; respectabel; schoon; sec; welgemanierd; welgevoeglijk; welopgevoed; welvoeglijk; zedig; zindelijk; zuiver
experto bekwaam; capabel; competent; geschikt bedreven; behendig; bekwaam; competent; deskundig; ervaren; fysiek in staat; geniaal; geoefend; handig; in staat; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vaardig; vakbekwaam; vakkundig; vernuftig; volleerd
experto en la materia bekwaam; capabel; competent; geschikt competent; deskundig; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
honesto geschikt; tof betamelijk; betrouwbaar; braaf; braafjes; degelijk; degelijke; deugdelijk; deugdzaam; echt; eerbaar; eerlijk; eerzaam; fair; fatsoenlijk; fideel; gedegen; in hart en nieren; integer; keurig; kies; kuis; net; netjes; onbesproken; ongeveinsd; onkreukbaar; open; openhartig; oprecht; ordentelijk; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rein; respectabel; rondborstig; schoon; trouwhartig; van goede hoedanigheid; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig
justo billijk; geschikt; redelijk; schappelijk afgepast; billijk; contemplatief; correct; eerlijk; fair; ferm; fideel; fiks; flink; gegrond; geldig; gepast; gerechtvaardigd; gewettigd; goed; juist; keurig; kuis; net; net aan; netjes; openhartig; oprecht; precies; rechtmatig; rechtvaardig; rein; rondborstig; schoon; stevig; terecht; trouwhartig; valide; wetmatig; wettig
perito bekwaam; capabel; competent; geschikt bedreven; bekwaam; briljant; geniaal; geoefend; gevat; ingenieus; knap; kundig; kunstig; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; uitgeslapen; vaardig; vernuftig; vindingrijk
razonable billijk; geschikt; redelijk; schappelijk bedachtzaam; correct; doordacht; fatsoenlijk; nadenkend; netjes; ordentelijk; pienter; raadzaam; reëel; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig

Related Words for "geschikt":

  • geschiktheid, geschikter, geschiktere, geschiktst, geschiktste

Synonyms for "geschikt":


Related Definitions for "geschikt":

  1. precies wat nodig is1
    • is deze jurk geschikt voor het feest?1
  2. iets heel goed kunnen1
    • hij is heel geschikt voor dit werk1
  3. prettig om mee om te gaan1
    • dat is een geschikte vent1

Wiktionary Translations for geschikt:

geschikt
adverb
  1. met de juiste eigenschappen

Cross Translation:
FromToVia
geschikt apropiado appropriate — obsolete: set apart for a particular use or person
geschikt apropiado appropriate — peculiar, suitable, fit, proper
geschikt adecuado; adecuada proper — fit, suitable
geschikt apropiado; indicado suitable — appropriate to a certain occasion
geschikt cómodo; oportuno; propicio commode — Pratique
geschikt acomodado; adecuado; útil; utilizable; oportuno; cómodo; conveniente; decente convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
geschikt idóneo idoine — Qui est propre ou approprié à quelque chose, qui convient parfaitement à une situation.
geschikt oportuno; cómodo opportun — Qui est à propos, selon le temps et le lieu.
geschikt acomodado; adecuado; útil; utilizable propice — Qui est favorable, en parlant de divinité, toute puissance, ou autorité dont nous pouvoir dépendre.
geschikt sensato; juicioso; cuerdo; acertado; escarcha; conveniente raisonnable — Qui douer de raison, qui a la faculté de raisonner.

geschikt form of schikken:

schikken verb (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)

  1. schikken (regelen)
  2. schikken (gelegen komen; passen; conveniëren; uitkomen)
  3. schikken (verzoenen; bijleggen)
  4. schikken (ruzie bijleggen)

Conjugations for schikken:

o.t.t.
  1. schik
  2. schikt
  3. schikt
  4. schikken
  5. schikken
  6. schikken
o.v.t.
  1. schikte
  2. schikte
  3. schikte
  4. schikten
  5. schikten
  6. schikten
v.t.t.
  1. heb geschikt
  2. hebt geschikt
  3. heeft geschikt
  4. hebben geschikt
  5. hebben geschikt
  6. hebben geschikt
v.v.t.
  1. had geschikt
  2. had geschikt
  3. had geschikt
  4. hadden geschikt
  5. hadden geschikt
  6. hadden geschikt
o.t.t.t.
  1. zal schikken
  2. zult schikken
  3. zal schikken
  4. zullen schikken
  5. zullen schikken
  6. zullen schikken
o.v.t.t.
  1. zou schikken
  2. zou schikken
  3. zou schikken
  4. zouden schikken
  5. zouden schikken
  6. zouden schikken
en verder
  1. ben geschikt
  2. bent geschikt
  3. is geschikt
  4. zijn geschikt
  5. zijn geschikt
  6. zijn geschikt
diversen
  1. schik!
  2. schikt!
  3. geschikt
  4. schikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schikken [znw.] noun

  1. schikken (ordenen)
    el ordernar; el arreglar

Translation Matrix for schikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
arreglar ordenen; schikken afhandelen
ordernar ordenen; schikken
VerbRelated TranslationsOther Translations
ajustir bijleggen; schikken; verzoenen bedaren; kalmeren; sussen; tot kalmte manen
arreglar regelen; schikken aanzuiveren; afdoen; afspreken; arrangeren; bedisselen; bereiden; betalen; bijleggen; brouwen; fatsoeneren; fiksen; gereedmaken; goedmaken; herstellen; hervinden; iets op touw zetten; iets regelen; iets toebereiden; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; inrichten; installeren; klaarmaken; klaren; klusje opknappen; klussen; maken; meubileren; nabetalen; opknappen; prepareren; rechtzetten; regelen; renoveren; repareren; restaureren; ruzie afsluiten; terugvinden; vereffenen; vernieuwen; voldoen; zich voegen
arreglarse regelen; schikken fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
convenir conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen aanstaan; accorderen; afspreken; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; corresponderen; deugen; eens worden; geschikt zijn; iets overeenkomen; overeenkomen; overeenstemmen; passen; passend zijn; prettig vinden; stroken; uitkomen
dirimir bijleggen; schikken; verzoenen ruzie bijleggen; uitpraten
hacer paces ruzie bijleggen; schikken
poner en orden regelen; schikken bijleggen; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; repareren; ruzie afsluiten; vernieuwen

Related Words for "schikken":


Wiktionary Translations for schikken:

schikken
verb
  1. goed uitkomen

Cross Translation:
FromToVia
schikken poner en orden; arreglar arrange — to put in order
schikken arreglar réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Related Translations for geschikt