Summary
Dutch
Detailed Translations for krijsen from Dutch to Spanish
krijsen:
-
krijsen (huilen; brullen; janken)
-
krijsen (schreeuwen; gillen)
Conjugations for krijsen:
o.t.t.
- krijs
- krijst
- krijst
- krijsen
- krijsen
- krijsen
o.v.t.
- krijste
- krijste
- krijste
- krijsten
- krijsten
- krijsten
v.t.t.
- heb gekrijst
- hebt gekrijst
- heeft gekrijst
- hebben gekrijst
- hebben gekrijst
- hebben gekrijst
v.v.t.
- had gekrijst
- had gekrijst
- had gekrijst
- hadden gekrijst
- hadden gekrijst
- hadden gekrijst
o.t.t.t.
- zal krijsen
- zult krijsen
- zal krijsen
- zullen krijsen
- zullen krijsen
- zullen krijsen
o.v.t.t.
- zou krijsen
- zou krijsen
- zou krijsen
- zouden krijsen
- zouden krijsen
- zouden krijsen
diversen
- krijs!
- krijst!
- gekrijst
- krijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze