Summary
Dutch
Detailed Translations for uitwrijven from Dutch to Spanish
uitwrijven:
-
uitwrijven
Conjugations for uitwrijven:
o.t.t.
- wrijf uit
- wrijft uit
- wrijft uit
- wrijven uit
- wrijven uit
- wrijven uit
o.v.t.
- wreef uit
- wreef uit
- wreef uit
- wreven uit
- wreven uit
- wreven uit
v.t.t.
- heb uitgewreven
- hebt uitgewreven
- heeft uitgewreven
- hebben uitgewreven
- hebben uitgewreven
- hebben uitgewreven
v.v.t.
- had uitgewreven
- had uitgewreven
- had uitgewreven
- hadden uitgewreven
- hadden uitgewreven
- hadden uitgewreven
o.t.t.t.
- zal uitwrijven
- zult uitwrijven
- zal uitwrijven
- zullen uitwrijven
- zullen uitwrijven
- zullen uitwrijven
o.v.t.t.
- zou uitwrijven
- zou uitwrijven
- zou uitwrijven
- zouden uitwrijven
- zouden uitwrijven
- zouden uitwrijven
en verder
- ben uitgewreven
- bent uitgewreven
- is uitgewreven
- zijn uitgewreven
- zijn uitgewreven
- zijn uitgewreven
diversen
- wrijf uit!
- wrijft uit!
- uitgewreven
- uitwrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitwrijven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
aplicar | toedienen | |
fregar | boenen; dweilen | |
frotar | boenen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aplicar | uitwrijven | aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; plaatsen; toepassen; utiliseren; zetten |
encerar | uitwrijven | gladmaken; gladwrijven; in de was zetten; insmeren; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; politoeren; wrijven |
engrasar | uitwrijven | doorsmeren; inoliën; insmeren; invetten; oliën; smeren |
fregar | uitwrijven | afboenen; afschrobben; boenen; dweilen; gladmaken; gladwrijven; insmeren; opdweilen; politoeren; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben |
frotar | uitwrijven | afboenen; afkrabben; afschrobben; bezemen; boenen; fijnwrijven; gladmaken; gladwrijven; insmeren; politoeren; schoonboenen; schoonschrobben; schrapen; schrappen; schrobben |
lubricar | uitwrijven | doorsmeren; inoliën; insmeren; invetten; oliën; smeren |