Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bijstellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bijstellen from Dutch to Spanish

bijstellen:

bijstellen verb (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)

  1. bijstellen (afstemmen; regelen; afstellen)
  2. bijstellen (aanpassen)

Conjugations for bijstellen:

o.t.t.
  1. stel bij
  2. stelt bij
  3. stelt bij
  4. stellen bij
  5. stellen bij
  6. stellen bij
o.v.t.
  1. stelde bij
  2. stelde bij
  3. stelde bij
  4. stelden bij
  5. stelden bij
  6. stelden bij
v.t.t.
  1. heb bijgesteld
  2. hebt bijgesteld
  3. heeft bijgesteld
  4. hebben bijgesteld
  5. hebben bijgesteld
  6. hebben bijgesteld
v.v.t.
  1. had bijgesteld
  2. had bijgesteld
  3. had bijgesteld
  4. hadden bijgesteld
  5. hadden bijgesteld
  6. hadden bijgesteld
o.t.t.t.
  1. zal bijstellen
  2. zult bijstellen
  3. zal bijstellen
  4. zullen bijstellen
  5. zullen bijstellen
  6. zullen bijstellen
o.v.t.t.
  1. zou bijstellen
  2. zou bijstellen
  3. zou bijstellen
  4. zouden bijstellen
  5. zouden bijstellen
  6. zouden bijstellen
diversen
  1. stel bij!
  2. stelt bij!
  3. bijgesteld
  4. bijstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
regular afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
sintonizar afstelling; afstemmen; afstemming
VerbRelated TranslationsOther Translations
adaptar aanpassen; bijstellen afstemmen; gelijkschakelen; omschakelen; overschakelen; verbasteren; vervormen
ajustar aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstellen; afstemmen; betamen; conveniëren; correct zijn; deugen; ervan uitgaan; fijn bewerken; geschikt zijn; herstellen; in orde brengen; in orde maken; innaaien; kloppen; overeenbrengen; passen; passend zijn; repareren; strak maken; uitkomen; uitlijnen; uitrekken; vernieuwen
regular afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afdoen; afhandelen; afstellen; afstemmen; beslechten; reguleren; twist uit de weg ruimen; zich voegen
sintonizar afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstellen; afstemmen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
regular dikwijls; doorsnee; fatsoenlijk; frequent; gemiddeld; geregeld; goed geordend; matig; medium; meermaals; menigmaal; met regelmaat; met vast ritme; methodisch; middelmatig; min; modaal; netjes; niet al te best; onbeduidend; op vaste tijden; ordentelijk; planmatig; regelmatig; regulier; stelselmatig; systematisch; vaak; veelvuldig; welgeordend; zwak; zwakjes

Wiktionary Translations for bijstellen:

bijstellen
verb
  1. een naar verhouding kleine verandering aanbrengen in de instelling van iets