Summary


Dutch

Detailed Translations for resulteren from Dutch to Spanish

resulteren:

resulteren verb (resulteer, resulteert, resulteerde, resulteerden, geresulteerd)

  1. resulteren (uitvloeien in; uitkomen bij)
  2. resulteren (tot gevolg hebben; uitmonden; resultaat)

Conjugations for resulteren:

o.t.t.
  1. resulteer
  2. resulteert
  3. resulteert
  4. resulteren
  5. resulteren
  6. resulteren
o.v.t.
  1. resulteerde
  2. resulteerde
  3. resulteerde
  4. resulteerden
  5. resulteerden
  6. resulteerden
v.t.t.
  1. ben geresulteerd
  2. bent geresulteerd
  3. is geresulteerd
  4. zijn geresulteerd
  5. zijn geresulteerd
  6. zijn geresulteerd
v.v.t.
  1. was geresulteerd
  2. was geresulteerd
  3. was geresulteerd
  4. waren geresulteerd
  5. waren geresulteerd
  6. waren geresulteerd
o.t.t.t.
  1. zal resulteren
  2. zult resulteren
  3. zal resulteren
  4. zullen resulteren
  5. zullen resulteren
  6. zullen resulteren
o.v.t.t.
  1. zou resulteren
  2. zou resulteren
  3. zou resulteren
  4. zouden resulteren
  5. zouden resulteren
  6. zouden resulteren
en verder
  1. heeft geresulteerd
diversen
  1. resulteer!
  2. resulteert!
  3. geresulteerd
  4. resulterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for resulteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
culminar resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in culmineren
desembocar en resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in culmineren; eindigen op; uitkomen op; uitmonden; uitstromen; uitvloeien in
resultar en resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in ontaarden; uitlopen op
tener como resultado resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitmonden eindigen op; uitkomen op
terminar en resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in culmineren; eindigen op; ontaarden; uitkomen op; uitlopen op
verter en resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in uitmonden; uitstromen; uitvloeien in

Wiktionary Translations for resulteren:


Cross Translation:
FromToVia
resulteren resultar; salir; alcanzar; conseguir; lograr aboutirtoucher par un bout.
resulteren seguirse; resultar résulter — S’ensuivre. — note Il s’emploie pour marquer les inductions, les conséquences qu’on tirer d’un discours, d’un raisonnement, d’un examen, d’une recherche, etc.