Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- slaan:
-
Wiktionary:
- slaan → batir, golpear, pegar
- slaan → golpear, pegar, aporrear, batir, revolver, sacudir, aventajar, derrotar, rebasar, vencer, superar, sobrepasar, magullar, garrotear, apalear, dar, acertar, latido, acuñar, barajar, golpetear, trillar, troquelar, estampar, chocar, percutir, desagradar, escandalizar, sorprender, sonar, llamar, tocar la campanilla, tocar
Dutch
Detailed Translations for slaan from Dutch to Spanish
slaan:
-
slaan (een klap geven)
dar un golpe; golpear; aporrear; pegar a; dar golpes-
dar un golpe verb
-
golpear verb
-
aporrear verb
-
pegar a verb
-
dar golpes verb
-
-
slaan (hard slaan; meppen; hengsten; timmeren)
-
slaan (bonken; rammen; hameren)
Conjugations for slaan:
o.t.t.
- sla
- slaat
- slaat
- slaan
- slaan
- slaan
o.v.t.
- sloeg
- sloeg
- sloeg
- sloegen
- sloegen
- sloegen
v.t.t.
- heb geslagen
- hebt geslagen
- heeft geslagen
- hebben geslagen
- hebben geslagen
- hebben geslagen
v.v.t.
- had geslagen
- had geslagen
- had geslagen
- hadden geslagen
- hadden geslagen
- hadden geslagen
o.t.t.t.
- zal slaan
- zult slaan
- zal slaan
- zullen slaan
- zullen slaan
- zullen slaan
o.v.t.t.
- zou slaan
- zou slaan
- zou slaan
- zouden slaan
- zouden slaan
- zouden slaan
en verder
- ben geslagen
- bent geslagen
- is geslagen
- zijn geslagen
- zijn geslagen
- zijn geslagen
diversen
- sla!
- slat!
- geslagen
- slaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slaan:
Related Definitions for "slaan":
Wiktionary Translations for slaan:
slaan
Cross Translation:
verb
Cross Translation: