Dutch
Detailed Translations for uitbrengen from Dutch to Spanish
uitbrengen:
-
uitbrengen (publiceren; openbaren)
-
uitbrengen (verraden; verklikken; verklappen; aangeven; verlinken; aanbrengen)
Conjugations for uitbrengen:
o.t.t.
- breng uit
- brengt uit
- brengt uit
- brengen uit
- brengen uit
- brengen uit
o.v.t.
- bracht uit
- bracht uit
- bracht uit
- brachten uit
- brachten uit
- brachten uit
v.t.t.
- heb uitgebracht
- hebt uitgebracht
- heeft uitgebracht
- hebben uitgebracht
- hebben uitgebracht
- hebben uitgebracht
v.v.t.
- had uitgebracht
- had uitgebracht
- had uitgebracht
- hadden uitgebracht
- hadden uitgebracht
- hadden uitgebracht
o.t.t.t.
- zal uitbrengen
- zult uitbrengen
- zal uitbrengen
- zullen uitbrengen
- zullen uitbrengen
- zullen uitbrengen
o.v.t.t.
- zou uitbrengen
- zou uitbrengen
- zou uitbrengen
- zouden uitbrengen
- zouden uitbrengen
- zouden uitbrengen
en verder
- ben uitgebracht
- bent uitgebracht
- is uitgebracht
- zijn uitgebracht
- zijn uitgebracht
- zijn uitgebracht
diversen
- breng uit!
- brengt uit!
- uitgebracht
- uitbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitbrengen:
Wiktionary Translations for uitbrengen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbrengen | → pronunciar | ↔ utter — say |
• uitbrengen | → construir; edificar; erigir | ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé. |
• uitbrengen | → remover; quitar | ↔ enlever — Déplacer vers le haut. |
• uitbrengen | → hacer; fabricar | ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine. |
• uitbrengen | → operar | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |