Dutch
Detailed Translations for aanbijten from Dutch to Spanish
aanbijten:
-
aanbijten (aanvreten)
Conjugations for aanbijten:
o.t.t.
- bijt aan
- bijt aan
- bijt aan
- bijten aan
- bijten aan
- bijten aan
o.v.t.
- beet aan
- beet aan
- beet aan
- beten aan
- beten aan
- beten aan
v.t.t.
- ben aangebeten
- bent aangebeten
- is aangebeten
- zijn aangebeten
- zijn aangebeten
- zijn aangebeten
v.v.t.
- was aangebeten
- was aangebeten
- was aangebeten
- waren aangebeten
- waren aangebeten
- waren aangebeten
o.t.t.t.
- zal aanbijten
- zult aanbijten
- zal aanbijten
- zullen aanbijten
- zullen aanbijten
- zullen aanbijten
o.v.t.t.
- zou aanbijten
- zou aanbijten
- zou aanbijten
- zouden aanbijten
- zouden aanbijten
- zouden aanbijten
diversen
- bijt aan!
- bijt aan!
- aangebeten
- aanbijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanbijten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
morder | aanbijten | bijten; happen in; toehappen |
picar | happen in; toehappen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
morder | eroderen; inetsen; knagen; knauwen; snerpen; wegvreten | |
picar | aanbijten; aanvreten | aanleiding geven tot; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; ophitsen; prikken; provoceren; snijden; steken; steken geven; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken |
pinchar | aanbijten; aanvreten | aanleiding geven tot; afsnijden; dichtbijten; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; happen; openprikken; opensteken; ophitsen; perforeren; priemen; prikken in; provoceren; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen; uitdagen; uitlokken |