Dutch
Detailed Translations for aannemen from Dutch to Spanish
aannemen:
-
aannemen (aanvaarden; accepteren)
-
aannemen (geloven)
-
aannemen (in dienst nemen; aantrekken; inhuren)
-
aannemen (in ontvangst nemen; ontvangen; accepteren; aanvaarden)
-
aannemen (adopteren)
-
aannemen (cadeau aannemen; aanvaarden; accepteren)
-
aannemen (veronderstellen; uitgaan van)
Conjugations for aannemen:
o.t.t.
- neem aan
- neemt aan
- neemt aan
- nemen aan
- nemen aan
- nemen aan
o.v.t.
- nam aan
- nam aan
- nam aan
- namen aan
- namen aan
- namen aan
v.t.t.
- heb aangenomen
- hebt aangenomen
- heeft aangenomen
- hebben aangenomen
- hebben aangenomen
- hebben aangenomen
v.v.t.
- had aangenomen
- had aangenomen
- had aangenomen
- hadden aangenomen
- hadden aangenomen
- hadden aangenomen
o.t.t.t.
- zal aannemen
- zult aannemen
- zal aannemen
- zullen aannemen
- zullen aannemen
- zullen aannemen
o.v.t.t.
- zou aannemen
- zou aannemen
- zou aannemen
- zouden aannemen
- zouden aannemen
- zouden aannemen
diversen
- neem aan!
- neemt aan!
- aangenomen
- aannemende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aannemen (adopteren)
-
aannemen (vooronderstellen)
Translation Matrix for aannemen:
Synonyms for "aannemen":
Antonyms for "aannemen":
Related Definitions for "aannemen":
Wiktionary Translations for aannemen:
aannemen
Cross Translation:
verb
-
overnemen
- aannemen → adoptar
Cross Translation: