Dutch
Detailed Translations for aftrappen from Dutch to Spanish
aftrappen:
-
aftrappen
-
aftrappen
Conjugations for aftrappen:
o.t.t.
- trap af
- trapt af
- trapt af
- trappen af
- trappen af
- trappen af
o.v.t.
- trapte af
- trapte af
- trapte af
- trapten af
- trapten af
- trapten af
v.t.t.
- heb afgetrapt
- hebt afgetrapt
- heeft afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
v.v.t.
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
o.t.t.t.
- zal aftrappen
- zult aftrappen
- zal aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
o.v.t.t.
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
diversen
- trap af!
- trapt af!
- afgetrapt
- aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftrappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hacer el saque | aftrappen | |
saquar | aftrappen |
Related Words for "aftrappen":
aftrap:
Translation Matrix for aftrap:
Noun | Related Translations | Other Translations |
saque | aftrap | ingooi; inworp; klantendienst; klantenservice; voorzet |
Related Words for "aftrap":
Wiktionary Translations for aftrap:
aftrap
noun
-
de eerste trap vanuit de middencirkel bij het begin van speeltijd van een voetbalwedstrijd
- aftrap → saque de comienzo