Noun | Related Translations | Other Translations |
consideración
|
afwegen; overwegen
|
afweging; barmhartigheid; beschouwing; bespiegeling; clementie; compassie; consideratie; eerbaarheid; emotionaliteit; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; gevoeligheid; gevoeligheid mbt het betamelijke; goedertierenheid; inschikkelijkheid; keurigheid; kiesheid; mededogen; mildheid; netheid; observatie; overdenking; overdenking met commentaar; overweging; toegeeflijkheid; toegevendheid; welwillendheid
|
contemplar
|
|
aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
|
estudiar
|
|
bekwamen; blokken; leren; studeren
|
pensar
|
|
denken; prakkizeren
|
pesar
|
|
chagrijn; droefenis; ergernis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart; verdriet
|
reflejar
|
|
weerschijnen; weerspiegelen
|
valorar
|
|
waarderen
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
adivinar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; postuleren; raden; suggereren; tegemoetzien; uitkijken naar; verdacht maken; verdenken; verwachten; vooronderstellen; voorspellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen; wichelen
|
appreciar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
calcular
|
afwegen; bepalen; inschatten; schatten
|
becijferen; begroten; berekenen; calculeren; controleren; nagaan; nakijken; rekenen; uitrekenen; uitwerken
|
comprobar
|
afwegen; bepalen; inschatten; schatten
|
aantonen; bepalen; beproeven; bewijzen; checken; constateren; controleren; determineren; diepte bepalen; doorvorsen; examineren; kalibreren; keuren; meten; nagaan; nakijken; narekenen; naspeuren; nasporen; natellen; natrekken; onderzoeken; opmeten; overhoren; peilen; staven; testen; toetsen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
|
conjeturar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; postuleren; raden; suggereren; verdacht maken; verdenken; vooronderstellen
|
conmemorar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
celebreren; een jubileum meemaken; feesten; feestvieren; gedenken; herdenken; jubileren; memoriseren; onthouden; terughalen; terugroepen; vieren
|
considerar
|
afwegen; beraden; beschouwen; consideren; iets overwegen; overdenken; overwegen
|
aanmerken; aannemen; bedenken; beraadslagen; beschouwen; bespiegelen; considereren; geloven; in overweging nemen; nadenken; op het oog hebben; overdenken; overleggen; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
|
contemplar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aanschouwen; bedenken; bekijken; beschouwen; bespiegelen; blikken; blikken werpen; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; nadenken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; overdenken; overpeinzen; peinzen; signaleren; speurend kijken; staren; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
|
estimar
|
afwegen; bepalen; inschatten; overdenken; overwegen; schatten
|
adviseren; appreciëren; begroten; beramen; berekenen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; op prijs stellen; prijzen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren; van een prijs voorzien; waarderen
|
estudiar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aankijken; aanleren; bekijken; bestuderen; blikken; blikken werpen; blokken; considereren; eigen maken; gadeslaan; in overweging nemen; instuderen; leren; oppikken; opsteken; overwegen; studeren; toeschouwen; verwerven
|
examinar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aankijken; aftasten; bekijken; beproeven; bestuderen; bevoelen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; controleren; doorvorsen; examen afnemen; examineren; exploreren; gadeslaan; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; ondervragen; onderzoeken; overhoren; proberen; schouwen; speuren; testen; toeschouwen; toetsen; uithoren; uitproberen; uitvragen; verhoren; vorsen
|
hacer conjeturas
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
medir
|
afwegen; met zorg wegen
|
afpassen; diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
|
pensar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; considereren; denken; fantaseren; in overweging nemen; inleven; invoelen; meedenken; meeleven; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voelen; voorwenden
|
pesar
|
afwegen; uitwegen
|
wegen
|
reflectar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
|
reflejar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
afspiegelen; belichten; beschrijven; echoën; galmen; met licht beschijnen; overzetten; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; translateren; vertalen; vertolken; weergalmen; weergeven; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen; weerspiegelen
|
reflexionar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; bezinnen; considereren; in gedachten verzonken zijn; in overweging nemen; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; raad inwinnen; zich beraden
|
reflexionar sobre
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; considereren; in overweging nemen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
|
sopesar
|
afwegen; met zorg wegen
|
|
tasar
|
afwegen; bepalen; inschatten; schatten
|
beramen; ramen; schatten; taxeren
|
valorar
|
afwegen; bepalen; inschatten; schatten
|
aanslaan; beramen; prijzen; ramen; schatten; taxeren; van een prijs voorzien; zich doen gelden
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
examinar
|
|
bladeren; browsen; zoeken
|