Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. auditeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for auditeer from Dutch to Spanish

auditeren:

auditeren verb (auditeer, auditeert, auditeerde, auditeerden, geauditeerd)

  1. auditeren

Conjugations for auditeren:

o.t.t.
  1. auditeer
  2. auditeert
  3. auditeert
  4. auditeren
  5. auditeren
  6. auditeren
o.v.t.
  1. auditeerde
  2. auditeerde
  3. auditeerde
  4. auditeerden
  5. auditeerden
  6. auditeerden
v.t.t.
  1. heb geauditeerd
  2. hebt geauditeerd
  3. heeft geauditeerd
  4. hebben geauditeerd
  5. hebben geauditeerd
  6. hebben geauditeerd
v.v.t.
  1. had geauditeerd
  2. had geauditeerd
  3. had geauditeerd
  4. hadden geauditeerd
  5. hadden geauditeerd
  6. hadden geauditeerd
o.t.t.t.
  1. zal auditeren
  2. zult auditeren
  3. zal auditeren
  4. zullen auditeren
  5. zullen auditeren
  6. zullen auditeren
o.v.t.t.
  1. zou auditeren
  2. zou auditeren
  3. zou auditeren
  4. zouden auditeren
  5. zouden auditeren
  6. zouden auditeren
diversen
  1. auditeer!
  2. auditeert!
  3. geauditeerd
  4. auditerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for auditeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auditar auditeren controleren

Wiktionary Translations for auditeren:

auditeren
verb
  1. auditie doen

External Machine Translations: