Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- beangstigen:
-
Wiktionary:
- beangstigen → asustar, inquietar, atemorizar, abatatar
- beangstigen → atemorizar, temer
Dutch
Detailed Translations for beangstigen from Dutch to Spanish
beangstigen:
-
beangstigen (benauwen)
-
beangstigen (doen schrikken; verschrikken; bangmaken; angst aanjagen)
Conjugations for beangstigen:
o.t.t.
- beangstig
- beangstigt
- beangstigt
- beangstigen
- beangstigen
- beangstigen
o.v.t.
- beangstigde
- beangstigde
- beangstigde
- beangstigden
- beangstigden
- beangstigden
v.t.t.
- ben beangstigd
- bent beangstigd
- is beangstigd
- zijn beangstigd
- zijn beangstigd
- zijn beangstigd
v.v.t.
- was beangstigd
- was beangstigd
- was beangstigd
- waren beangstigd
- waren beangstigd
- waren beangstigd
o.t.t.t.
- zal beangstigen
- zult beangstigen
- zal beangstigen
- zullen beangstigen
- zullen beangstigen
- zullen beangstigen
o.v.t.t.
- zou beangstigen
- zou beangstigen
- zou beangstigen
- zouden beangstigen
- zouden beangstigen
- zouden beangstigen
diversen
- beangstig!
- beangstigt!
- beangstigd
- beangstigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beangstigen:
Wiktionary Translations for beangstigen:
beangstigen
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) vrees inboezemen
- beangstigen → asustar; inquietar; atemorizar; abatatar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beangstigen | → atemorizar | ↔ frighten — to disturb with fear |
• beangstigen | → temer | ↔ redouter — Craindre fort. |