Dutch

Detailed Translations for bekleedden from Dutch to Spanish

bekleden:

bekleden verb (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)

  1. bekleden (bedekken; overtrekken)
  2. bekleden (van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen)

Conjugations for bekleden:

o.t.t.
  1. bekleed
  2. bekleedt
  3. bekleedt
  4. bekleden
  5. bekleden
  6. bekleden
o.v.t.
  1. bekleedde
  2. bekleedde
  3. bekleedde
  4. bekleedden
  5. bekleedden
  6. bekleedden
v.t.t.
  1. heb bekleed
  2. hebt bekleed
  3. heeft bekleed
  4. hebben bekleed
  5. hebben bekleed
  6. hebben bekleed
v.v.t.
  1. had bekleed
  2. had bekleed
  3. had bekleed
  4. hadden bekleed
  5. hadden bekleed
  6. hadden bekleed
o.t.t.t.
  1. zal bekleden
  2. zult bekleden
  3. zal bekleden
  4. zullen bekleden
  5. zullen bekleden
  6. zullen bekleden
o.v.t.t.
  1. zou bekleden
  2. zou bekleden
  3. zou bekleden
  4. zouden bekleden
  5. zouden bekleden
  6. zouden bekleden
diversen
  1. bekleed!
  2. bekleedt!
  3. bekleed
  4. bekledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bekleden:

NounRelated TranslationsOther Translations
calcar overtrekken
cubrir bedekken; beslaan; indekken
tapar afstoppen; stoppen
VerbRelated TranslationsOther Translations
calcar bedekken; bekleden; overtrekken aftekenen; calqueren; contrasteren
cubrir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bemantelen; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; blinderen; dekken; dichtgooien; draperen; gladstrijken; hullen; inhullen; insluiten; maskeren; met stof behangen; omhullen; omvatten; overdekken; overheen trekken; overkappen; overwelven; strijken; toestoppen; toevoegen; verhullen; versluieren
cumplir con bedekken; bekleden; overtrekken gunnen; gunst verlenen; iets toekennen; inwilligen; naleven; ondervragen; overhoren; toebedelen; toekennen; toestaan; toewijzen; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren
decorar bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aankleden; afwerken; decoreren; een onderscheidingsteken geven; garneren; onderscheiden; opmaken; opsmukken; optooien; ridderen; schotels garneren; versieren; versieringen aanbrengen; zich uitdossen; zich uitmonsteren
forrar bedekken; bekleden; overtrekken calqueren; met bont afzetten
recubrir bedekken; bekleden; overtrekken calqueren; dekken; met pen overtekenen; overdekken; overkappen; overtrekken; overwelven
revestir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien
tapar bedekken; bekleden; overtrekken afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten; camoufleren; dichtdoen; dichten; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichtwerpen; gaten stoppen; in omgeving op laten gaan; sluiten; stoppen; toedoen; toestoppen; toetrekken
tapizar bedekken; bekleden; overtrekken behangen; calqueren
OtherRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; met iets bestrijken

Wiktionary Translations for bekleden:

bekleden
verb
  1. met stof bedekken
  2. een ambt vervullen

Cross Translation:
FromToVia
bekleden cubrir coat — to cover with a coat of some material
bekleden desempeñar; ocupar; habitar; atender occuper — Traductions à trier suivant le sens
bekleden forrar; recubrir; revestir; enfundar; cubrir; tapar recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
bekleden revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
bekleden forrar; recubrir; revestir; enfundar; tapizar tapisserrevêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.

External Machine Translations: