Dutch
Detailed Translations for besmetten from Dutch to Spanish
besmetten:
-
besmetten (aansteken)
Conjugations for besmetten:
o.t.t.
- besmet
- besmet
- besmet
- besmetten
- besmetten
- besmetten
o.v.t.
- besmette
- besmette
- besmette
- besmetten
- besmetten
- besmetten
v.t.t.
- heb besmet
- hebt besmet
- heeft besmet
- hebben besmet
- hebben besmet
- hebben besmet
v.v.t.
- had besmet
- had besmet
- had besmet
- hadden besmet
- hadden besmet
- hadden besmet
o.t.t.t.
- zal besmetten
- zult besmetten
- zal besmetten
- zullen besmetten
- zullen besmetten
- zullen besmetten
o.v.t.t.
- zou besmetten
- zou besmetten
- zou besmetten
- zouden besmetten
- zouden besmetten
- zouden besmetten
diversen
- besmet!
- besmet!
- besmet
- besmettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
besmetten (besmetting; aansteken)
Translation Matrix for besmetten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
contaminación | aansteken; besmetten; besmetting | bevuiling; infecteren; milieuvervuiling; vergiftiging; verontreiniging; verpesting; vervuiling |
intoxicación | aansteken; besmetten; besmetting | infecteren; vergiftiging; verpesting |
Verb | Related Translations | Other Translations |
contagiar | aansteken; besmetten | |
contaminar | aansteken; besmetten | verontreinigen; vervuilen |
infectar | aansteken; besmetten | infecteren |
- | aansteken |