Dutch
Detailed Translations for bewandelen from Dutch to Spanish
bewandelen:
-
bewandelen (betreden; te voet afleggen; belopen)
Conjugations for bewandelen:
o.t.t.
- bewandel
- bewandelt
- bewandelt
- bewandelen
- bewandelen
- bewandelen
o.v.t.
- bewandelde
- bewandelde
- bewandelde
- bewandelden
- bewandelden
- bewandelden
v.t.t.
- heb bewandeld
- hebt bewandeld
- heeft bewandeld
- hebben bewandeld
- hebben bewandeld
- hebben bewandeld
v.v.t.
- had bewandeld
- had bewandeld
- had bewandeld
- hadden bewandeld
- hadden bewandeld
- hadden bewandeld
o.t.t.t.
- zal bewandelen
- zult bewandelen
- zal bewandelen
- zullen bewandelen
- zullen bewandelen
- zullen bewandelen
o.v.t.t.
- zou bewandelen
- zou bewandelen
- zou bewandelen
- zouden bewandelen
- zouden bewandelen
- zouden bewandelen
diversen
- bewandel!
- bewandelt!
- bewandeld
- bewandelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bewandelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tomar | beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pisar | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | betreden; treden |
tomar | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; benutten; beroeren; betrappen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen |