Dutch
Detailed Translations for bezemen from Dutch to Spanish
bezemen:
-
bezemen
Conjugations for bezemen:
o.t.t.
- bezem
- bezemt
- bezemt
- bezemen
- bezemen
- bezemen
o.v.t.
- bezemde
- bezemde
- bezemde
- bezemden
- bezemden
- bezemden
v.t.t.
- heb gebezemd
- hebt gebezemd
- heeft gebezemd
- hebben gebezemd
- hebben gebezemd
- hebben gebezemd
v.v.t.
- had gebezemd
- had gebezemd
- had gebezemd
- hadden gebezemd
- hadden gebezemd
- hadden gebezemd
o.t.t.t.
- zal bezemen
- zult bezemen
- zal bezemen
- zullen bezemen
- zullen bezemen
- zullen bezemen
o.v.t.t.
- zou bezemen
- zou bezemen
- zou bezemen
- zouden bezemen
- zouden bezemen
- zouden bezemen
diversen
- bezem!
- bezemt!
- gebezemd
- bezemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezemen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cepillar | afschaven | |
frotar | boenen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
barrer | bezemen | afvegen; begeleiden; leiden; meevoeren; opvegen; schoonborstelen; schoonvegen; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vegen; vlakken; voeren; wegpinken; wegvegen; wissen |
cepillar | bezemen | afschaven; afvegen; afwissen; borstelen |
frotar | bezemen | afboenen; afkrabben; afschrobben; boenen; fijnwrijven; gladmaken; gladwrijven; insmeren; politoeren; schoonboenen; schoonschrobben; schrapen; schrappen; schrobben; uitwrijven |
External Machine Translations: