Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bezocht:
  2. bezoeken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bezocht from Dutch to Spanish

bezocht:

bezocht adj

  1. bezocht

Translation Matrix for bezocht:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
frecuentado bezocht
visitado bezocht

Related Words for "bezocht":

  • bezochte

bezocht form of bezoeken:

Conjugations for bezoeken:

o.t.t.
  1. bezoek
  2. bezoekt
  3. bezoekt
  4. bezoeken
  5. bezoeken
  6. bezoeken
o.v.t.
  1. bezocht
  2. bezocht
  3. bezocht
  4. bezochten
  5. bezochten
  6. bezochten
v.t.t.
  1. heb bezocht
  2. hebt bezocht
  3. heeft bezocht
  4. hebben bezocht
  5. hebben bezocht
  6. hebben bezocht
v.v.t.
  1. had bezocht
  2. had bezocht
  3. had bezocht
  4. hadden bezocht
  5. hadden bezocht
  6. hadden bezocht
o.t.t.t.
  1. zal bezoeken
  2. zult bezoeken
  3. zal bezoeken
  4. zullen bezoeken
  5. zullen bezoeken
  6. zullen bezoeken
o.v.t.t.
  1. zou bezoeken
  2. zou bezoeken
  3. zou bezoeken
  4. zouden bezoeken
  5. zouden bezoeken
  6. zouden bezoeken
diversen
  1. bezoek!
  2. bezoekt!
  3. bezocht
  4. bezoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezoeken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
frecuentar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen frequenteren; omgaan met; verkeren
hacer una visita a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
ir a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen zullen
ir a ver aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen bekijken; bezichtigen; inspecteren; naslaan; opzoeken
pasar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; inhalen; instorten; kapotgaan; omkomen; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
pasar a ver aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
pasar por aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen beleven; berechten; doorgaan voor; doorheen reizen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervaren; gewaarworden; heten; moeten doorgaan voor; ondervinden; reizen door; verdergaan; verdragen; verduren; verteren; vervolgen; voelen; voorbijlopen
pasarse a ver a aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
visitar aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; inspecteren
- opzoeken

Synonyms for "bezoeken":


Related Definitions for "bezoeken":

  1. bij hem op visite gaan1
    • we hebben gisteren onze familie bezocht1

Wiktionary Translations for bezoeken:

bezoeken
verb
  1. bij iemand langsgaan of langskomen

Cross Translation:
FromToVia
bezoeken visitar call — to pay a social visit
bezoeken visitar visit — to go and meet (someone)
bezoeken visitar besuchen — jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können
bezoeken frecuentar fréquenteraller souvent dans un lieu.
bezoeken frecuentar hanterfréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement.
bezoeken visitar visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.