Dutch
Detailed Translations for bietsen from Dutch to Spanish
bietsen:
-
bietsen (inpikken; pikken; ontfutselen; aftroggelen; grissen; gappen; afpakken)
Conjugations for bietsen:
o.t.t.
- biets
- bietst
- bietst
- bietsen
- bietsen
- bietsen
o.v.t.
- bietste
- bietste
- bietste
- bietsten
- bietsten
- bietsten
v.t.t.
- heb gebietst
- hebt gebietst
- heeft gebietst
- hebben gebietst
- hebben gebietst
- hebben gebietst
v.v.t.
- had gebietst
- had gebietst
- had gebietst
- hadden gebietst
- hadden gebietst
- hadden gebietst
o.t.t.t.
- zal bietsen
- zult bietsen
- zal bietsen
- zullen bietsen
- zullen bietsen
- zullen bietsen
o.v.t.t.
- zou bietsen
- zou bietsen
- zou bietsen
- zouden bietsen
- zouden bietsen
- zouden bietsen
diversen
- biets!
- bietst!
- gebietst
- bietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze