Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- bijwonen:
-
Wiktionary:
- bijwonen → presenciar, asistir
- bijwonen → asistir
Dutch
Detailed Translations for bijwonen from Dutch to Spanish
bijwonen:
-
bijwonen (aanwezig zijn)
Conjugations for bijwonen:
o.t.t.
- woon bij
- woont bij
- woont bij
- wonen bij
- wonen bij
- wonen bij
o.v.t.
- woonde bij
- woonde bij
- woonde bij
- woonden bij
- woonden bij
- woonden bij
v.t.t.
- heb bijgewoond
- hebt bijgewoond
- heeft bijgewoond
- hebben bijgewoond
- hebben bijgewoond
- hebben bijgewoond
v.v.t.
- had bijgewoond
- had bijgewoond
- had bijgewoond
- hadden bijgewoond
- hadden bijgewoond
- hadden bijgewoond
o.t.t.t.
- zal bijwonen
- zult bijwonen
- zal bijwonen
- zullen bijwonen
- zullen bijwonen
- zullen bijwonen
o.v.t.t.
- zou bijwonen
- zou bijwonen
- zou bijwonen
- zouden bijwonen
- zouden bijwonen
- zouden bijwonen
diversen
- woon bij!
- woont bij!
- bijgewoond
- bijwonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bijwonen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
asistir a | aanwezig zijn; bijwonen | |
estar presente | aanwezig zijn; bijwonen | aanwezig zijn; bekijken; er zijn; erbij zijn; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; tegenwoordig zijn; voelen; waarnemen; zien |
presenciar | aanwezig zijn; bijwonen |