Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. blokkeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for blokkeren from Dutch to Spanish

blokkeren:

blokkeren verb (blokkeer, blokkeert, blokkeerde, blokkeerden, geblokkeerd)

  1. blokkeren (stremmen)
  2. blokkeren

Conjugations for blokkeren:

o.t.t.
  1. blokkeer
  2. blokkeert
  3. blokkeert
  4. blokkeren
  5. blokkeren
  6. blokkeren
o.v.t.
  1. blokkeerde
  2. blokkeerde
  3. blokkeerde
  4. blokkeerden
  5. blokkeerden
  6. blokkeerden
v.t.t.
  1. heb geblokkeerd
  2. hebt geblokkeerd
  3. heeft geblokkeerd
  4. hebben geblokkeerd
  5. hebben geblokkeerd
  6. hebben geblokkeerd
v.v.t.
  1. had geblokkeerd
  2. had geblokkeerd
  3. had geblokkeerd
  4. hadden geblokkeerd
  5. hadden geblokkeerd
  6. hadden geblokkeerd
o.t.t.t.
  1. zal blokkeren
  2. zult blokkeren
  3. zal blokkeren
  4. zullen blokkeren
  5. zullen blokkeren
  6. zullen blokkeren
o.v.t.t.
  1. zou blokkeren
  2. zou blokkeren
  3. zou blokkeren
  4. zouden blokkeren
  5. zouden blokkeren
  6. zouden blokkeren
en verder
  1. ben geblokkeerd
  2. bent geblokkeerd
  3. is geblokkeerd
  4. zijn geblokkeerd
  5. zijn geblokkeerd
  6. zijn geblokkeerd
diversen
  1. blokkeer!
  2. blokkeert!
  3. geblokkeerd
  4. blokkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blokkeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bloqear blokkeren; stremmen
bloquear blokkeren afgrendelen; afsluiten; barricaderen; belemmeren; beletten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; knoppenraster; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen; verhinderen; versperren; voorkomen; voorkómen

Wiktionary Translations for blokkeren:

blokkeren
verb
  1. de toe- of doorgang versperren

Cross Translation:
FromToVia
blokkeren bloquear; impedir; obstruir; atorar block — to prevent passing
blokkeren estorbar; obstaculizar hamper — To put a hamper or fetter on; to shackle; to ensnare; to inveigle
blokkeren bloquear bloquerréunir en bloc.