Dutch

Detailed Translations for deinen from Dutch to Spanish

deinen:

Conjugations for deinen:

o.t.t.
  1. dein
  2. deint
  3. deint
  4. deinen
  5. deinen
  6. deinen
o.v.t.
  1. deinde
  2. deinde
  3. deinde
  4. deinden
  5. deinden
  6. deinden
v.t.t.
  1. ben gedeind
  2. bent gedeind
  3. is gedeind
  4. zijn gedeind
  5. zijn gedeind
  6. zijn gedeind
v.v.t.
  1. was gedeind
  2. was gedeind
  3. was gedeind
  4. waren gedeind
  5. waren gedeind
  6. waren gedeind
o.t.t.t.
  1. zal deinen
  2. zult deinen
  3. zal deinen
  4. zullen deinen
  5. zullen deinen
  6. zullen deinen
o.v.t.t.
  1. zou deinen
  2. zou deinen
  3. zou deinen
  4. zouden deinen
  5. zouden deinen
  6. zouden deinen
diversen
  1. dein!
  2. deint!
  3. gedeind
  4. deinend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for deinen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrojar gesmijt
VerbRelated TranslationsOther Translations
agitar deinen; golven agiteren; beroeren; in beroering brengen; met de hand groeten; nerveus maken; oppoken; opstoken; roeren; verroeren; wuiven; zwaaien
agitarse deinen; golven
arrojar deinen; golven afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deponeren; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
balancearse deinen; golven bengelen; fluctueren; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; slippen; uitglijden; variëren; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
bambolearse deinen; golven omwisselen; waggelen; wankelen; wiegelen; wisselen
blandir deinen; golven heen-en-weer-zwaaien; met de hand groeten; wenken; wiegelen; zwaaien
borbotear de deinen; golven golven; golvend bewegen; met de hand groeten; zwaaien
borbotear por deinen; golven golven; golvend bewegen; met de hand groeten; zwaaien
columpiarse deinen; golven omwisselen; wankelen; wiegelen; wisselen
dar bandazos deinen; golven met de hand groeten; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; slippen; smijten; uitglijden; wiegelen; wisselen; zwaaien
entrar a chorros en deinen; golven wiegelen
escorar deinen; golven hellen; omwisselen; overhellen; smijten; voorover buigen; voorover hellen; wankelen; wiegelen; wisselen
fluctuar deinen; golven fluctueren; omwisselen; variëren; wankelen; wiegelen; wisselen
hacer eses deinen; golven heen en weer zwaaien; omwisselen; rondslingeren; slingeren; wiegelen; wisselen; zwaaien; zwenken
hacer oscilar deinen; golven wiegelen
mecer deinen; golven schommelen; wiegelen; wiegen
mecerse deinen; golven omwisselen; wiegelen; wisselen
moverse continuamente deinen; golven fluctueren; met de hand groeten; variëren; wankelen; wiegelen; zwaaien
ondear deinen; golven fladderen; golven; golvend bewegen; met de hand groeten; wapperen; zwaaien
ondularse deinen; golven golven; golvend bewegen; met de hand groeten; zwaaien
oscilar deinen; golven flakkeren; flikkeren; heen en weer zwaaien; laaien; oscilleren; rondslingeren; slingeren; slippen; uitglijden; vlammen; wiegelen; zwaaien; zwenken
renguear deinen; golven met de hand groeten; omwisselen; wankelen; wiegelen; wisselen; zwaaien
rizar deinen; golven golven; golvend bewegen; in de krul zetten; kreukelen; kroelen; kroezen; krullen; verfrommelen; verkreukelen; wiegelen
salir a borbotones de deinen; golven wiegelen
saltar sobre deinen; golven wiegelen
saludar con la mano deinen; golven met de hand groeten; wuiven; zwaaien
serpentear deinen; golven fluctueren; herhaald krommen; in kringetjes ronddraaien; kringelen; kronkelen; omwisselen; rondslingeren; slingeren; twisten; variëren; wiegelen; wisselen
tambalearse deinen; golven fluctueren; rondslingeren; slingeren; smijten; variëren; waggelen; wankelen; wiegelen; zwieren

Wiktionary Translations for deinen:


Cross Translation:
FromToVia
deinen balancear; columpiarse; balancearse; columpiar schaukeln — sich auf und ab oder hin und her bewegen