Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- differentiëren:
-
Wiktionary:
- differentiëren → diferenciar
- differentiëren → diferenciar
Dutch
Detailed Translations for differentiëren from Dutch to Spanish
differentiëren:
differentiëren verb (differentieer, differentieert, differentieerde, differentieerden, gedifferentieerd)
-
differentiëren
Conjugations for differentiëren:
o.t.t.
- differentieer
- differentieert
- differentieert
- differentiëren
- differentiëren
- differentiëren
o.v.t.
- differentieerde
- differentieerde
- differentieerde
- differentieerden
- differentieerden
- differentieerden
v.t.t.
- heb gedifferentieerd
- hebt gedifferentieerd
- heeft gedifferentieerd
- hebben gedifferentieerd
- hebben gedifferentieerd
- hebben gedifferentieerd
v.v.t.
- had gedifferentieerd
- had gedifferentieerd
- had gedifferentieerd
- hadden gedifferentieerd
- hadden gedifferentieerd
- hadden gedifferentieerd
o.t.t.t.
- zal differentiëren
- zult differentiëren
- zal differentiëren
- zullen differentiëren
- zullen differentiëren
- zullen differentiëren
o.v.t.t.
- zou differentiëren
- zou differentiëren
- zou differentiëren
- zouden differentiëren
- zouden differentiëren
- zouden differentiëren
en verder
- is gedifferentieerd
- zijn gedifferentieerd
diversen
- differentieer!
- differentieert!
- gedifferentieerd
- differentiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for differentiëren:
Wiktionary Translations for differentiëren:
differentiëren
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) vanuit een homogeen geheel tot verschillende vormen komen
- differentiëren → diferenciar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• differentiëren | → diferenciar | ↔ différencier — distinguer par telle ou telle différence. |
External Machine Translations: