Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. finishen:


Dutch

Detailed Translations for finisht from Dutch to Spanish

finisht form of finishen:

finishen verb (finish, finisht, finishte, finishten, gefinisht)

  1. finishen (aankomen; eindigen)

Conjugations for finishen:

o.t.t.
  1. finish
  2. finisht
  3. finisht
  4. finishen
  5. finishen
  6. finishen
o.v.t.
  1. finishte
  2. finishte
  3. finishte
  4. finishten
  5. finishten
  6. finishten
v.t.t.
  1. ben gefinisht
  2. bent gefinisht
  3. is gefinisht
  4. zijn gefinisht
  5. zijn gefinisht
  6. zijn gefinisht
v.v.t.
  1. was gefinisht
  2. was gefinisht
  3. was gefinisht
  4. waren gefinisht
  5. waren gefinisht
  6. waren gefinisht
o.t.t.t.
  1. zal finishen
  2. zult finishen
  3. zal finishen
  4. zullen finishen
  5. zullen finishen
  6. zullen finishen
o.v.t.t.
  1. zou finishen
  2. zou finishen
  3. zou finishen
  4. zouden finishen
  5. zouden finishen
  6. zouden finishen
diversen
  1. finish!
  2. finisht!
  3. gefinisht
  4. finishend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for finishen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cruzar la meta aankomen; eindigen; finishen
llegar aankomen; eindigen; finishen aankomen; afsluiten; arriveren; belanden; betreden; beëindigen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; een einde maken aan; eindigen; geraken; ingaan; landen; neerkomen; op de grond komen; ophouden; stoppen; terecht komen; terechtkomen; uithebben; uitkrijgen; verzeilen

Related Words for "finishen":