Dutch
Detailed Translations for flopten from Dutch to Spanish
floppen:
-
floppen (mislukken; falen; verkeerd lopen; misgaan; in de puree lopen; afgaan; mislopen; stranden)
faltar; engañarse; fallar; equivocarse; encallar; fracasar; estar en un error; salir mal; perderse; salir fallido; embarrancar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; errar; meter la pata; errarse; cometer un error; irse al traste-
faltar verb
-
engañarse verb
-
fallar verb
-
equivocarse verb
-
encallar verb
-
fracasar verb
-
estar en un error verb
-
salir mal verb
-
perderse verb
-
salir fallido verb
-
embarrancar verb
-
ir mal verb
-
irse al agua verb
-
irse al carajo verb
-
errar verb
-
meter la pata verb
-
errarse verb
-
cometer un error verb
-
irse al traste verb
-
Conjugations for floppen:
o.t.t.
- flop
- flopt
- flopt
- floppen
- floppen
- floppen
o.v.t.
- flopte
- flopte
- flopte
- flopten
- flopten
- flopten
v.t.t.
- ben geflopt
- bent geflopt
- is geflopt
- zijn geflopt
- zijn geflopt
- zijn geflopt
v.v.t.
- was geflopt
- was geflopt
- was geflopt
- waren geflopt
- waren geflopt
- waren geflopt
o.t.t.t.
- zal floppen
- zult floppen
- zal floppen
- zullen floppen
- zullen floppen
- zullen floppen
o.v.t.t.
- zou floppen
- zou floppen
- zou floppen
- zouden floppen
- zouden floppen
- zouden floppen
diversen
- flop!
- flopt!
- geflopt
- floppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze