Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. foerageren:


Dutch

Detailed Translations for foerageren from Dutch to Spanish

foerageren:

foerageren verb (foerageer, foerageert, foerageerde, foerageerden, gefoerageerd)

  1. foerageren

Conjugations for foerageren:

o.t.t.
  1. foerageer
  2. foerageert
  3. foerageert
  4. foerageren
  5. foerageren
  6. foerageren
o.v.t.
  1. foerageerde
  2. foerageerde
  3. foerageerde
  4. foerageerden
  5. foerageerden
  6. foerageerden
v.t.t.
  1. heb gefoerageerd
  2. hebt gefoerageerd
  3. heeft gefoerageerd
  4. hebben gefoerageerd
  5. hebben gefoerageerd
  6. hebben gefoerageerd
v.v.t.
  1. had gefoerageerd
  2. had gefoerageerd
  3. had gefoerageerd
  4. hadden gefoerageerd
  5. hadden gefoerageerd
  6. hadden gefoerageerd
o.t.t.t.
  1. zal foerageren
  2. zult foerageren
  3. zal foerageren
  4. zullen foerageren
  5. zullen foerageren
  6. zullen foerageren
o.v.t.t.
  1. zou foerageren
  2. zou foerageren
  3. zou foerageren
  4. zouden foerageren
  5. zouden foerageren
  6. zouden foerageren
en verder
  1. is gefoerageerd
  2. zijn gefoerageerd
diversen
  1. foerageer!
  2. foerageert!
  3. gefoerageerd
  4. foeragerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for foerageren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
forrajear foerageren