Dutch
Detailed Translations for formeer from Dutch to Spanish
formeren:
-
formeren
Conjugations for formeren:
o.t.t.
- formeer
- formeert
- formeert
- formeren
- formeren
- formeren
o.v.t.
- formeerde
- formeerde
- formeerde
- formeerden
- formeerden
- formeerden
v.t.t.
- heb geformeerd
- hebt geformeerd
- heeft geformeerd
- hebben geformeerd
- hebben geformeerd
- hebben geformeerd
v.v.t.
- had geformeerd
- had geformeerd
- had geformeerd
- hadden geformeerd
- hadden geformeerd
- hadden geformeerd
o.t.t.t.
- zal formeren
- zult formeren
- zal formeren
- zullen formeren
- zullen formeren
- zullen formeren
o.v.t.t.
- zou formeren
- zou formeren
- zou formeren
- zouden formeren
- zouden formeren
- zouden formeren
en verder
- is geformeerd
- zijn geformeerd
diversen
- formeer!
- formeert!
- geformeerd
- formerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for formeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
crear | formeren | aanstellen; benoemen; bouwen; concipiëren; construeren; in het leven roepen; initiëren; installeren; maken; ontwerpen; op gang brengen; scheppen |
formar | formeren | aanstellen; afketsen; afstemmen; afwijzen; arrangeren; benoemen; bijbrengen; boetseren; iets op touw zetten; in het leven roepen; initiëren; installeren; instellen; kneden; leren; maken; modelleren; onderwijzen; op gang brengen; opleiden; regelen; scheppen; scholen; terugwijzen; vervaardigen; verweren; verwerpen; vorm geven; vormen; vormgeven; wegstemmen |
hacer | formeren | doen; fabriceren; handelen; in het leven roepen; loskrijgen; losmaken; lostornen; maken; neerleggen; onderuit halen; produceren; scheppen; tornen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen |
Wiktionary Translations for formeren:
formeren
verb
-
(overgankelijk) vormen, samenstellen
- formeren → formar