Dutch
Detailed Translations for gepaard from Dutch to Spanish
gepaard:
-
gepaard (twee aan twee)
acompañado de; en parejas; en pareja; a pares-
acompañado de adj
-
en parejas adj
-
en pareja adj
-
a pares adj
-
Translation Matrix for gepaard:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
a pares | gepaard; twee aan twee | |
acompañado de | gepaard; twee aan twee | |
en pareja | gepaard; twee aan twee | |
en parejas | gepaard; twee aan twee |
paren:
-
paren (sexuele gemeenschap hebben; neuken; vrijen)
-
paren (koppelen; verbinden)
Conjugations for paren:
o.t.t.
- paar
- paart
- paart
- paren
- paren
- paren
o.v.t.
- paarde
- paarde
- paarde
- paarden
- paarden
- paarden
v.t.t.
- heb gepaard
- hebt gepaard
- heeft gepaard
- hebben gepaard
- hebben gepaard
- hebben gepaard
v.v.t.
- had gepaard
- had gepaard
- had gepaard
- hadden gepaard
- hadden gepaard
- hadden gepaard
o.t.t.t.
- zal paren
- zult paren
- zal paren
- zullen paren
- zullen paren
- zullen paren
o.v.t.t.
- zou paren
- zou paren
- zou paren
- zouden paren
- zouden paren
- zouden paren
en verder
- ben gepaard
- bent gepaard
- is gepaard
- zijn gepaard
- zijn gepaard
- zijn gepaard
diversen
- paar!
- paart!
- gepaard
- parend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for paren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
conectar | inschakeling; koppelen; koppeling | |
contacto sexual | geslachtsgemeenschap; omgang; verkeer | |
juntar | aanvoegen; bijeen voegen; bijeenbrenging; muren voegen; samendoen; verbinden; verzameling; voegen | |
unir | koppelen; koppeling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
conectar | koppelen; paren; verbinden | aandoen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; deelnemen; doorverbinden; inschakelen; starten; verbinding maken |
contacto sexual | neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen | |
juntar | koppelen; paren; verbinden | bakstenen voegen; bij elkaar brengen; bijeen zetten; bijeenbrengen; bijeenkrijgen; bijeenzamelen; concentreren; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; samenbrengen; samendoen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen; voegen |
unir | koppelen; paren; verbinden | bij elkaar houden; bijeen voegen; bijeenhouden; bundelen; combineren; doorverbinden; onderling verbinden; panorama maken; samenvoegen; van verband voorzien; verbinden |
Wiktionary Translations for paren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• paren | → cubrir | ↔ cover — copulate |
• paren | → emparejar | ↔ pair — to group into sets of two |
• paren | → aparear; acolpar; aparearse; acoplarse | ↔ paaren — (reflexiv) den Geschlechtsakt ausüben, kopulieren (bei Tieren, bei Menschen: umgangssprachlich, abwertend) |
• paren | → emparejar | ↔ apparier — assortir par paires, par couples, joindre des choses qui se convenir, qui sont faire pour aller ensemble. |