Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. gespiekt:
  2. spieken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gespiekt from Dutch to Spanish

gespiekt:

gespiekt adj

  1. gespiekt (overgeschreven; afgezien; afgeschreven; afgekeken)

Translation Matrix for gespiekt:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
copiado afgekeken; afgeschreven; afgezien; gespiekt; overgeschreven afgedrukt; geprint; geïmiteerd; nagebootst; nagemaakt

spieken:

spieken verb (spiek, spiekt, spiekte, spiekten, gespiekt)

  1. spieken (afkijken)

Conjugations for spieken:

o.t.t.
  1. spiek
  2. spiekt
  3. spiekt
  4. spieken
  5. spieken
  6. spieken
o.v.t.
  1. spiekte
  2. spiekte
  3. spiekte
  4. spiekten
  5. spiekten
  6. spiekten
v.t.t.
  1. heb gespiekt
  2. hebt gespiekt
  3. heeft gespiekt
  4. hebben gespiekt
  5. hebben gespiekt
  6. hebben gespiekt
v.v.t.
  1. had gespiekt
  2. had gespiekt
  3. had gespiekt
  4. hadden gespiekt
  5. hadden gespiekt
  6. hadden gespiekt
o.t.t.t.
  1. zal spieken
  2. zult spieken
  3. zal spieken
  4. zullen spieken
  5. zullen spieken
  6. zullen spieken
o.v.t.t.
  1. zou spieken
  2. zou spieken
  3. zou spieken
  4. zouden spieken
  5. zouden spieken
  6. zouden spieken
en verder
  1. ben gespiekt
  2. bent gespiekt
  3. is gespiekt
  4. zijn gespiekt
  5. zijn gespiekt
  6. zijn gespiekt
diversen
  1. spiek!
  2. spiekt!
  3. gespiekt
  4. spiekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spieken [znw.] noun

  1. spieken (overschrijven; overkalken; afkijken)
    el usar chuletas; el copiar

Translation Matrix for spieken:

NounRelated TranslationsOther Translations
copiar afkijken; overkalken; overschrijven; spieken overtrekken
parar verblijven
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
usar chuletas afkijken; overkalken; overschrijven; spieken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar afkijken; spieken aangeven; afbreken; afhaken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
copiar falsificeren; kopie trekken; kopiëren; met pen overtekenen; nabootsen; namaken; natekenen; naäpen; overschrijven; overtrekken; prenten; vervalsen
hacer huelga afkijken; spieken het werk neerleggen als protest; staken; werkonderbreken
parar afkijken; spieken afhaken; afsluiten; afvallen; afwenden; afwentelen; afweren; afzeggen; afzetten; afzien van; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; eruitstappen; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; staken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
ponerse en huelga afkijken; spieken het werk neerleggen als protest; staken; werkonderbreken
terminar afkijken; spieken afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien

Wiktionary Translations for spieken:


Cross Translation:
FromToVia
spieken copiar spickenintransitiv; umgangssprachlich: (bei einer Prüfung oder Ähnlichem) von einem anderen oder etwas abschreiben; eigentlich: abgucken, da das Wort eine Form des Sehens meint