Dutch
Detailed Translations for hel over from Dutch to Spanish
hel over form of overhellen:
-
overhellen (voorover buigen; hellen; voorover hellen)
-
overhellen (overhellen tot een denkwijze; neigen; tenderen naar)
Conjugations for overhellen:
o.t.t.
- hel over
- helt over
- helt over
- hellen over
- hellen over
- hellen over
o.v.t.
- helde over
- helde over
- helde over
- helden over
- helden over
- helden over
v.t.t.
- heb overgeheld
- hebt overgeheld
- heeft overgeheld
- hebben overgeheld
- hebben overgeheld
- hebben overgeheld
v.v.t.
- had overgeheld
- had overgeheld
- had overgeheld
- hadden overgeheld
- hadden overgeheld
- hadden overgeheld
o.t.t.t.
- zal overhellen
- zult overhellen
- zal overhellen
- zullen overhellen
- zullen overhellen
- zullen overhellen
o.v.t.t.
- zou overhellen
- zou overhellen
- zou overhellen
- zouden overhellen
- zouden overhellen
- zouden overhellen
en verder
- ben overgeheld
- bent overgeheld
- is overgeheld
- zijn overgeheld
- zijn overgeheld
- zijn overgeheld
diversen
- hel over!
- helt over!
- overgeheld
- overhellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overhellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
inclinarse | flauw hellend aflopend; glooien | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
escorar | hellen; overhellen; voorover buigen; voorover hellen | deinen; golven; omwisselen; smijten; wankelen; wiegelen; wisselen |
inclinarse | hellen; neigen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar; voorover buigen; voorover hellen | aflopen; buigen; eerbied tonen; flauw hellend aflopend; glooien; krommen; naar voren staan; neerduiken; nijgen; overhangen; tenderen; vervallen; voorover neigen; welven |
ladear | hellen; overhellen; voorover buigen; voorover hellen | |
tender hacia | neigen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar | tenderen naar; toeneigen; zwemen |
Wiktionary Translations for overhellen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overhellen | → acurrucarse | ↔ pencher — Incliner (sens général) |